Taal Thema 5, Les 18 homoniemen en homofonen

Taal Thema 5, Les 18 homoniemen en homofonen

Je leert vandaag hoe je een homofoon en homoniem kunt herkennen.

Homofonen zijn twee woorden die hetzelfde klinken maar een andere betekenis hebben.

Homofonen

De weerman zegt dat het streng gaat vriezen.

Volgens de nieuwslezer halen de Friezen de schaatsen al uit het vet.

Homoniemen zijn woorden die hetzelfde geschreven zijn, maar iets heel anders betekenen.

Homoniem

Het journaal ging over het staatsbezoek van de vorst.

In de winter is er soms strenge vorst.

Om de betekenis van homoniemen te weten, moet je eerst goed kijken naar de context: wat staat er in de rest van de tekst?

Het ging vorige week weer helemaal mis.

Het wordt het hele weekend slecht weer.

Ik heb last van mijn kies.
Ik kies voor jou.
Wat is het homoniem?

1. Ik
2. last
3. mijn
4. kies

Wat is de prijs van dit spel?
We hebben een prijs gewonnen.
Homoniem of homofoon?

1. Homoniem
2. Homofoon

Dat geldt niet voor jou.
Ik heb gisteren geld gekregen?

1. Homoniem
2. Homofoon

Het verhaal heeft een mooi slot.
Bedenk voor het woord "slot" een zin waaruit een andere betekenis blijkt.

Wat is het homoniem?
"Sara kent alle tafels!"

Geef zelf nog een voorbeeld van homofonen.