Paragraaf 4.4 - Vermogen berkenen

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

4.4 - Vermogen berekenen

Leerdoel

• Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen

Is de volgende stelling juist of onjuist?
Hoe kleiner het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat in een seconde verbruit.

1. Juist
2. Onjuist

Wat is de eenheid van vermogen?

1. Watt
2. Volt
3. Ampère
4. Coulomb

Spanning en stroomsterkte!

Het vermogen hangt af van:

• De spanning waarop een apparaat werkt (volt)
• De stroomsterkte die door het apparaat loopt (ampère)

Vermogen berekenen

Formule voor vermogen:

Vermogen = spanning x stroomsterkte

De eenheid van vermogen is Watt (W).

Voorbeeldopgave

Stap 1: Wat is er gevraagd?

Stap 2: Formule opschrijven

Stap 3: Uitwerken

Vergeet niet de eenheid!

Een lampje heeft een spanning van 9 V nodig, de stroomsterkte is 0,22A vanuit de spanningsbron.

Bereken het vermogen

Een lampje heeft een spanning van 9 V nodig, de stroomsterkte is 0,22A vanuit de spanningsbron.
Bereken het vermogen

Voorbeeldopgave

Stap 1: Wat is er gevraagd?

• Het Vermogen.
  

Stap 2: Formule opschrijven

• Vermogen = Spanning x stroomsterkte
  

Stap 3: Uitwerken

• Vermogen = 9 x 0,22 = 1,98 W (of 2 W)
  

Vergeet niet de eenheid!

Een lampje heeft een spanning van 9 V nodig, de stroomsterkte is 0,22A vanuit de spanningsbron.

Bereken het vermogen

Vermogen =

X

......................

........................

Tijd

Windingen

Stroomsterkte

Spanning

1 w is hetzelfde als……?

1. 0,1 KW
2. 100 MW
3. 0,001 KW
4. 1 MW

1 KW is….?

1. 10 W
2. 1000 W
3. 100 W
4. 10.000 W

Wat is de juiste formule?

1. Vermogen= spanning x stroomsterkte
2. Spanning= vermogen x stroomsterkte
3. Stroomsterkte= spanning x vermogen

Mijn laptop werkt op een spanning van 12 v. de stroomsterkte is 2 A
Hoe groot is het vermogen?

1. 24 v
2. 24 w
3. 6 w
4. 14 v

Bereken het vermogen van een TV die is aangesloten op de netspanning. Er loopt een stroom van 0,2 A doorheen.

1. 1150 W
2. 11,5 W
3. 46 W
4. 460 W

Eigen werk

Maak 4.4 opdrachten: 1 c en d, 4, 5, 6, 7, en 8