Meten is weten: omtrek, oppervlakte en inhoud
1 / 22
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Stel: Je plaatst een hek om de tuin. Hebben we hier te maken met de omtrek of oppervlakte?
A
Omtrek
B
Oppervlakte
Slide 8 - Quiz
Stel: Er moet water in het zwembad. Moet je de oppervlakte, inhoud of omtrek weten?
A
Omtrek
B
Oppervlakte
C
Inhoud
Slide 9 - Quiz
De omtrek noteer ik als.....
A
m
B
m¤
C
m³
D
m²
Slide 10 - Quiz
Je wilt tegels op het schoolplein, moet je dan de oppervlakte, de inhoud of de omtrek van je schoolplein weten?
A
Oppervlakte
B
Omtrek
C
inhoud
Slide 11 - Quiz
De oppervlakte druk ik uit in?
A
m2
B
m
C
m3
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Omtrek betekent
A
De omtrek bepaalt bijvoorbeeld hoeveel mest je nodig hebt
B
De omtrek van een tuin bepaalt hoe lang het hek is dat je eromheen kunt zetten
Slide 14 - Quiz
Om de inhoud te berekenen gebruiken we;
A
Hoogte x lengte
B
Hoogte x breedte
C
Lengte x Breedte
D
Lengte x breedte x hoogte
Slide 15 - Quiz
De inhoud noteer ik als .........?
A
m¤
B
m
C
m³
D
m²
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
Dit hockeyveld is 150 meter lang en 50 meter breed, wat is de omtrek?
A
400 m2
B
350 m
C
400 m
D
450 m
Slide 18 - Quiz
Het schoolplein is 15 meter lang en 20 meter breed, wat is de omtrek?
A
35 m
B
65m
C
80 m
D
70m
Slide 19 - Quiz
Dit doel is 3 meter lang en 4 meter breed,
Wat is de oppervlakte?
Wat is de oppervlakte?
A
12 m2
B
14 m
C
7 m
D
7 m2
Slide 20 - Quiz
Wat is de inhoud van dit zwembad?
A
19 m3
B
10 m3
C
18 m3
D
9 m3
Slide 21 - Quiz
Wat is de inhoud
van deze balk?
van deze balk?
A
75 m3
B
60 m3
C
25 m3
D
45 m3
