Geld

Als je geld opzij zet om later te gebruiken, dan gebruik je geld als?
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
D
Geen antwoord
1 / 16
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Als je geld opzij zet om later te gebruiken, dan gebruik je geld als?
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
D
Geen antwoord

Slide 1 - Quiz

Inflatie is dat geld:
A
Meer waard wordt
B
Minder waard wordt

Slide 2 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 3 - Quiz

Geld rond ik af op..
A
1 decimaal
B
2 decimalen
C
gehele getallen
D
3 decimalen

Slide 4 - Quiz

Als je geld leent, moet je...
A
Alleen het geleende geld terugbetalen.
B
Alleen de rente betalen.
C
Het geleende geld en de rente terugbetalen.

Slide 5 - Quiz

Als je de waarde van iets in geld uitdrukt dan gebruik je geld als?
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
D
Geen antwoord

Slide 6 - Quiz

Welke vorm van geld
zie je hier?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 7 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
B

Slide 8 - Quiz

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.
A
Tekort
B
Tegoed

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je het geld dat op je bankrekening staat?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 10 - Quiz

Ik heb geld geleend voor een auto. Dit geld moet terug betaald worden.
Hoe heet dat?
A
Afrossen
B
Aflossen
C
Afwassen
D
Wit wassen.

Slide 11 - Quiz

Peter zet, in ruil voor een warme maaltijd, IKEA-meubels in elkaar voor Wilma. Is dit directe of indirecte ruil?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 12 - Quiz

Je geld wordt minder waard....
A
deflatie
B
inflatie
C
naflatie
D
opflatie

Slide 13 - Quiz

Wat is een voordeel van elektronisch betalen?
A
je maakt snel fouten
B
je kan daarmee sparen
C
het is veilig
D
het kan snel gestolen worden

Slide 14 - Quiz

Ruilen met geld is directe ruil
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Als je iets koopt en geld gebruikt om te betalen, dan gebruik je geld als?
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
D
Geen antwoord

Slide 16 - Quiz