samengestelde zin/voegwoorden

samengestelde zinnen 
Je herkent een enkelvoudige- en samengestelde zin
Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze rangschikken in een nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

samengestelde zinnen 
Je herkent een enkelvoudige- en samengestelde zin
Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze rangschikken in een nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord

Slide 1 - Diapositive

enkelvoudige zin
1 persoonsvorm in de zin. 

Slide 2 - Diapositive

Samengestelde zin

Heeft meerdere persoonsvormen

Heeft een voegwoord


De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.

Slide 3 - Diapositive

nevenschikkend voegwoord

verbindt twee hoofdzinnen aan elkaar


wodem

want, of, dus/dan, en , maar


De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.


Slide 4 - Diapositive

De jongen heeft een fiets gekocht, want hij moet nu elke dag naar school fietsen.


hoofdzin 1: De jongen heeft een fiets gekocht.

hoofdzin 2: Hij moet nu elke dag naar school fietsen.

Slide 5 - Diapositive

nevenschikkend voegwoord
woorden plakken:
Bart en Anne zijn aan het knikkeren.

Bart en Anne worden door het voegwoord en aan elkaar verbonden. 

Slide 6 - Diapositive

onderschikkend voegwoord

verbindt een hoofdzin aan een bijzin.


wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…

Slide 7 - Diapositive

De jongen gaat naar een cursus, zodat hij nieuwe dingen kan leren.

hoofdzin; De jongen gaat naar een cursus.

bijzin: hij nieuwe dingen kan leren.

Slide 8 - Diapositive

In dat café kom ik graag, omdat daar altijd mooie herinneringen bovenkomen.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 9 - Quiz

De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quiz

Terwijl zij het vlees bakt, was ik de groenten.
de eerste zin is een
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 11 - Quiz

Volgend jaar ga ik kamperen, of ik ga met de caravan weg
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quiz

Vandaag ga ik niet naar school, want ik voel me niet goed
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quiz

Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz

Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 15 - Quiz

De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 16 - Quiz

Wil je koffie of thee
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 17 - Quiz