Lezen H1-3 Oefentoets

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we deze les doen?
  • Leerstof toets Lezen H1-3
  • Vragen?
  • Oefentoets 
  • Zelfstandig leren.

Doel van de les: Ik weet wat ik kan verwachten op de toets.


Slide 2 - Diapositive

Huiswerk
Vrijdag 4 november:
Toets Lezen H1-3



Slide 3 - Diapositive

Hoe kun je voor deze toets leren?
Leer de volgende theorie:

  • De Brug Lezen (herhaling klas 1)
  • Lezen H1
  • Lezen H2
  • Lezen H3

Oefen daarnaast teksten via NN Online, maak de steropdrachten van Lezen H1-3.




Slide 4 - Diapositive

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
de belangrijkste informatie in een tekst -> vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding of slot)

Bijzaken:
informatie die niet (minder) zo belangrijk is

Slide 5 - Diapositive

Kernzin
  • hoofdzaak van een alinea 
  • vaak eerste of laatste zin van de alinea
  • soms tweede zin, eerste zin vormt dan een verband met de vorige alinea('s).

Slide 6 - Diapositive

Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 7 - Diapositive

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 8 - Diapositive

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 9 - Diapositive

Toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12. Dat wil zeggen dat je met 1 liter benzine 
12 kilometer kunt rijden. 

Slide 10 - Diapositive

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 11 - Diapositive

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer per week. 

Slide 12 - Diapositive

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 13 - Diapositive

Doel-middelverband
Een doel-middelverband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

Pizzadeeg moet je minstens tien minuten kneden, zodat het mooi soepel en elastisch wordt.

Slide 14 - Diapositive

Vergelijkend verband
Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. 

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals 
ook de vergrotende trap: meer, groter, beter, langer enz.

In vergelijking met vorig jaar hebben we nu een koude winter.

Slide 15 - Diapositive

Samenvattend verband
Een samenvattend verband geeft een verkorte weergave van informatie uit de tekst. 

Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

We hebben nu acht tekstverbanden behandeld. Samengevat kun je wel stellen dat je al heel wat tekstverbanden kent.

Slide 16 - Diapositive

Vragen over de leerstof?

Slide 17 - Diapositive

Hoofdstuk 1
Hoofd- en bijzaken en kernzinnen

Slide 18 - Diapositive

Theorie:
Op welke voorkeursplaatsen vind je vaak de hoofdzaken van een tekst?

Slide 19 - Question ouverte

Lees zelfstandig tekst 1.
Streep in de tekst. Let goed op het onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. 
timer
4:00

Slide 20 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 21 - Question ouverte

Alinea 1 van de tekst is:

A
de belangrijkste alinea van de tekst
B
een fragment uit een boek van Frans de Waal
C
een stukje uit een artikel over China
D
een verhaaltje om de tekst in te leiden

Slide 22 - Quiz

Om welke twee redenen was het lastig om de proef met de olifanten uit te voeren? (al. 3)

Slide 23 - Question ouverte

Noteer van de volgende alinea’s de kernzin.
Alinea 2: […]
Alinea 4: […]
Alinea 5: […]

Slide 24 - Question ouverte

De hoofdgedachte van deze tekst is een van de drie kernzinnen. Welke kernzin vormt de hoofdgedachte van de tekst?
A
alinea 2
B
alinea 4
C
alinea 5

Slide 25 - Quiz

Hoofdstuk 2
Tekstverbanden en signaalwoorden (1)

Slide 26 - Diapositive

Theorie:
Bij welk tekstverband horen de volgende signaalwoorden?

als gevolg van, dankzij, doordat

Slide 27 - Question ouverte

Lees zelfstandig tekst 2.
Streep in de tekst. Markeer de signaalwoorden.
timer
4:00

Slide 28 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 29 - Question ouverte

Wat maakt Chinese toeristen anders dan andere toeristen? (al. 2)
A
Ze geven steeds meer geld uit in Frankrijk.
B
Ze geven vooral geld uit aan luxe eten en slapen.
C
Ze geven vooral geld uit aan souvenirs.
D
Ze geven vooral geld uit aan winkelen.

Slide 30 - Quiz

‘Daar is goed over nagedacht.’ (al. 3) Waarover is goed nagedacht?)
A
over de bordeauxrode koorden bij de Louis Vuittonwinkel om de menigte te geleiden
B
over de komst van veel Chinese klanten
C
over het grote aantal Chinese (euro)miljonairs
D
over het leren van Chinees door het winkelpersoneel van Galeries Lafayettes

Slide 31 - Quiz

Naast een opsommend verband bevat alinea 4 nog twee tekstverbanden. Noteer deze tekstverbanden en zet erachter aan welke signaalwoorden je het herkent.
Verband: […] + signaalwoord: […]

Slide 32 - Question ouverte

Om welke redenen reizen Chinezen graag naar Europa?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Chinese toeristen geven jaarlijks minstens 660 miljoen euro uit in Frankrijk.
B
Chinezen associëren Europa meer met luxe dan Amerika.
C
De Parijse krant Le Figaro heeft een magazine uitgegeven in het Chinees.
D
In Parijs geven Chinese toeristen steeds meer geld uit in luxe winkels.

Slide 34 - Quiz

Hoofdstuk 3
Tekstverbanden en signaalwoorden (2)

Slide 35 - Diapositive

Theorie:
Bij welk verband horen de signaalwoorden opdat en zodat?

Slide 36 - Question ouverte

Lees zelfstandig tekst 3.
Streep in de tekst. Markeer de signaalwoorden.
timer
4:00

Slide 37 - Diapositive

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
het verband tussen rijkdom en persoonlijkheid
B
rijk worden met je eigen zaak
C
tips om rijk te worden
D
uitkomsten van onderzoek naar rijkdom

Slide 38 - Quiz

Welk verband herken je in alinea 2?
A
chronologisch
B
doel-middel
C
redengevend
D
vergelijkend

Slide 39 - Quiz

Noteer het doel-middelverband van alinea 2 en 3 samen.

Slide 40 - Question ouverte

Welke zin wordt in alinea 4 toegelicht?
A
Rijkdom en onaardig gedrag gaan namelijk hand in hand, aldus Amerikaanse en Canadese onderzoekers eerder dit jaar.
B
Zij voerden een reeks experimenten uit.
C
Zo lieten ze proefpersonen een dobbelspelletje spelen.
D
En in weer een andere proef bleken rijkere automobilisten vaker voor te dringen in het verkeer.

Slide 41 - Quiz

Welk verband herken je in de laatste zin van alinea 4? Noteer ook het signaalwoord waaraan je het verband herkent.
verband: […] + signaalwoord: […]

Slide 42 - Question ouverte

Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?
A
Een eigen zaak, een onaardig karakter en verhuizing naar het buitenland kunnen je helpen om steenrijk te worden.
B
Nederland is geen goede plek om superrijk te worden, in tegenstelling tot de Verenigde Staten, Rusland en Duitsland.
C
Rijkere mensen spelen vaker vals dan minder vermogende proefpersonen.
D
Van alle miljonairs in Amerika is 80 procent eerstegeneratiemiljonair, zo is uit onderzoek gebleken.

Slide 43 - Quiz

Moet je de adviezen in de tekst serieus nemen? Leg je antwoord uit.

Slide 44 - Question ouverte

Vragen over de leerstof?

Slide 45 - Diapositive

Huiswerk
Vrijdag 4 november:
Toets Lezen H1-3



Slide 46 - Diapositive