Grammar Test Check

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

English

The one with everything you need to know

Praktische informatie

1. Toets begint om 13:00 uur

2. Papier en pen nodig

3. Camera staat aan

4. Geen vragen tijdens de toets, na afloop

Present Simple

Present Continuous

Present Perfect

Past Simple

Past Continuous

Future: going to

Future: will

I walk

I have walked

I will walk

I am going to walk

I am walking

I walked

I was walking

Present Simple vs. Present Continuous

Sheila and I ............. (talk) to the neighbour right now

1. talk
2. are talking

Present Simple vs. Present Continuous

I usually ............. (walk) the dog in the morning

1. walk
2. am walking

Present Simple gebruik je als iets .................

1. vandaag, morgen of overmorgen plaatsvindt
2. in de verleden tijd heeft plaatsgevonden
3. altijd, nooit of regelmatig plaatsvindt
4. in de toekomende tijd gaat plaatsvinden

Present Continuous gebruik je als iets .................

1. elke ochtend gebeurt
2. gisterochtend gebeurde
3. nu gebeurt
4. in de toekomst gebeurt

Past Simple vs. Past Continuous

Sheila and I ............. (talk) to the neighbour when the doorbell rang.

1. talked
2. were talking

Past Simple vs. Past Continuous

My sister .............. (walk) in while I was making my homework

1. walked
2. was walking

Voor de Past Simple gebruik je het ........ van de onregelmatige werkwoorden.

1. 1e rijtje
2. 2e rijtje
3. 3e rijtje
4. geen rijtje

Bij de past continuous gebruik je alleen 'was' bij

1. I & he/she/it
2. Enkelvoud
3. You & he/she/it
4. Meervoud

Past Simple vs. Present Perfect

I .......... (play) football since I was 10 years old.

1. played
2. have played

Past Simple vs. Past Continuous

She ............ (live) in that house in 1998, but now she lives in the city

1. lived
2. has lived

De Present Perfect gebruik je

1. Als iets begonnen is in het verleden en nog steeds aan de gang is
2. Als je het resultaat merkt van iets wat in het verleden heeft plaatsgevonden
3. Als je praat over je ervaringen in je leven tot nu toe
4. Als het begonnen is in het verleden en nog steeds effect heeft

Present Simple = ww + s

- tegenwoordige tijd

- feit, gewoonte

- iets wat altijd, nooit of regelmatig gebeurt

- Signaalwoorden: always, never, regularly

:) They clean the house every week

:( They don't clean the house every week

? Do they clean the house every week?

Let op! She, He, It (SHIT) + S

:) He cleans the house every week

:( He doesn't clean the house every week

? Does he clean the house every week?

Present Continuous = am/is/are + ww + ing

- tegenwoordige tijd

- op dit moment

- iets wat nu aan de gang is

- Signaalwoorden: at the moment, right now

:) They are cleaning the house right now

:( They aren't cleaning the house right now

? Are they cleaning the house right now?

Past Simple = ww + ed

- verleden tijd

- plaatsgevonden en afgelopen

- wanneer is belangrijk

- Signaalwoorden: last week, in 2012

:) They cleaned the house last week

:( They didn't clean the house last week

? Did they clean the house last week?

Let op! Onr. ww = 2e rijtje

:) He wrote a letter to her yesterday

:( He didn't write a letter to her yesterday

? Did he write a letter to her yesterday?

Past Continuous = was/were + ww + ing

- verleden tijd

- was in het verleden aan de gang

- in NL: 'ik was aan het ....' 

:) They were cleaning the house when I came home

:( They weren't cleaning the house right now

? Were they cleaning the house right now?

Present Perfect

- In het verleden begonnen en nog steeds effect/aan de gang

- wanneer staat (meestal) niet in de zin.

- have/has + ww + ed/ 3e rijtje

Past Simple

- In het verleden begonnen en afgelopen

- wanneer staat (meestal) wel in de zin.

- ww + ed / 2e rijtje

good / well

Your English is ...

1. good
2. well

beautiful / beautifully

He paints ...

1. beautiful
2. beautifully

careful / carefully?

Sam drove ... along the narrow road

1. careful
2. carefully

Strange / Strangely

This place is ... quiet.

1. strange
2. strangely

Good / Well

I have met her a few times, but I don't know her that ...

1. good
2. well

Slow / Slowly

Tom is ...

1. slow
2. slowly

Adjective (bijv. naamwoord)

- Bijv. nmw. zegt iets over een zelfstandig naamwoord (persoon, dier, object)

The red bike

She has an amazing voice.

Zegt iets over de 'wat' 

Wat is de fiets? De fiets is rood

Adverb (bijwoord)

- Bijwoord zegt iets over een werkwoord of een bijv. nwm.

The dog is waiting patiently

Her voice is extremely beautiful

Zegt iets over de 'hoe'

Hoe wacht de hond? Hij wacht geduldig.

He wants to go, .......?

My sister can't go, .......?

The dog is quite cute, .......?

Many = telbaar / meervoud

- many people

- many cars

- many ideas

Much = ontelbaar / enkelvoud

- much water

- much money

- much time

Milk

Profit

Days

Friends

Money

Chairs

Much

Many

Many

Much

Much

Many