HIN - 3TB Grammatica woordsoorten herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 3

Welkom bij Nederlands!

Bij Nederlands

Welkom

Ga rustig zitten volgens de plattegrond.  

Pak  je boek, schrift en pen. 

En log alvast in op deze LessonUP. 

Regels les

- Als ik spreek, is het stil

- Steek je hand op als je iets wil vragen

- We luisteren naar elkaar

- We respecteren elkaars leerproces

! Actieve Werkhouding!

Planning

- Welkom en inloggen 

- Bespreken Toets Cursus 4: Taal

- Starten met Cursus 5: Grammatica

- Herhaling, herhaling, herhaling

- Afsluiting

vandaag

Toets bespreken

Herhaling - Grammatica

1. Lees zelf alle theorie door in de LessonUp. 

2. Je kan de link naar de LessonUp vinden bij je huiswerk in Magister. 

3. Je doet dit alleen en in stilte!

TIP: 

Maak aantekeningen. 

 Je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en voegwoorden herkennen.

Lesdoel

Herhaling - LW

Wat zijn lidwoorden?

In sommige talen mag je zeggen: Ik loop met hond. In het Nederlands mag dit niet. Je moet een lidwoord gebruiken: Ik loop met de hond.

In het Nederlands zijn er zijn drie lidwoorden: de, het en een

Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan altijd voor zelfstandige naamwoorden.

de auto
het huis
een hond 

De en het zijn bepaalde lidwoorden (blw)
Een is een onbepaald lidwoord (olw)

Welk lidwoord is een onbepaald lidwoord?

1. De
2. Het
3. Een
4. In

Herhaling - ZN

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. mooie
2. verliefdheid
3. verkleden
4. winkelen

Noteer de drie zelfstandige naamwoorden:
Mijn opa heeft altijd vogels gehouden in de voliere.

Herhaling - WW

Wat zijn werkwoorden?

Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken. 

Daarnaast kun je een werkwoord vervoegen. 
Hebben:

Ik heb, ik had, u heeft, hij zal hebben etc. 

Noteer de werkwoorden
Ik heb voor drie weken mijn zeilboot aan kennissen verhuurd.

Herhaling - BN

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.

 Voorbeeld:

De gevlekte koe

Het woord ‘gevlekte’ zegt hier iets over het zelfstandig naamwoord ‘koe’.

Meestal staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord. Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. Kijk maar:

het leuke, spannende spel

de snelle, blauwe auto

Alle dikgedrukte woorden zeggen in deze voorbeelden iets over de zelfstandige naamwoorden. Het zijn dus allemaal bijvoeglijke naamwoorden.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het vertelt namelijk van welke stof het zelfstandig naamwoord is gemaakt.

Bijvoorbeeld:

de katoenen handdoek

de koperen beker

het plastic tasje

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden
De angstige haas rende naar een veilige schuilplaats.

Herhaling - Voorzetsels

Wat zijn voorzetsels?

Met een voorzetsel kun je een plaats aangeven: Hij staat voor het huis, Hij is in het huis, Hij zit achter het huis.

Met een voorzetsel kun je een tijd aangeven: Ik ben hier sinds vorige week, Zij blijft hier tot  morgen, Hij begint per vandaag.

Met een voorzetsel kun je een relatie aangeven: Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt, Deze auto is van mij, Ik ga liever zonder haar.

Om een voorzetsel te herkennen kan je 'de kast' en 'het feest' gebruiken. Bijvoorbeeld: 'op de kast', 'achter de kast', 'in de kast' en 'tijdens het feest', 'na het feest'

Maak een zin met daarin een voorzetsel.

Herhaling - Voegwoorden

Wat zijn voegwoorden?

Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, zoals:  en, maar, want, dat, omdat etc. 

Voorbeelden: 

Logeren vind ik leuk, maar niet bij mijn tante.

Ze gaat naar het feest, hoewel ze niet is uitgenodigd.

Ik drink koffie, want daar blijf ik wakker van.

Ik ga naar de film, omdat ik daar zin in heb.

Benoem het woordsoort.

Wat heb je mooie schoenen aan!

schoenen =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem het woordsoort.

Wat heb je mooie schoenen aan!

mooie =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem het woordsoort.

Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt.

met =

1. lidwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem het woordsoort.

Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt.

de =

1. bepaald lidwoord
2. onbepaald lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem het woordsoort.

Ik ga met mijn buurvrouw naar de markt.

ga =

1. bepaald lidwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem het woordsoort.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
Scholieren =

1. bijvoeglijk naamwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voegwoord

Benoem het woordsoort.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
tenzij =

1. voegwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem het woordsoort dat tussen aanhalingstekens staat.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
slecht =

1. voegwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Benoem het woordsoort dat tussen aanhalingstekens staat.

Scholieren komen meestal met de fiets, tenzij het slecht weer is.
weer =

1. voegwoord
2. werkwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

GELEERD? 

Je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en voegwoorden herkennen.

woordsoorten