Leçon 8 - 3H - Chapitre 1 - Grammaire H
1 / 25
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Hoe moet je een werkwoord op -er vervoeren in présent? (ex."parler")
Slide 2 - Carte mentale
Slide 3 - Diapositive
es
ons
e
ent
ez
e
Slide 4 - Question de remorquage
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Nous - vendre (présent)
A
Nous venderons
B
Nous vendons
C
Nous vendrons
Slide 11 - Quiz
Tu - entendre (présent)
A
Tu entend
B
Tu entendes
C
Tu entends
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Hoe maak je de "passé composé" van WW op -er?
Slide 14 - Carte mentale
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Jullie hebben
A
vous avez
B
nous avez
C
vous avons
D
nous avons
Slide 17 - Quiz
Ik heb
A
J'ai
B
Je suis
Slide 18 - Quiz
Jij hebt beantwoord (répondre
A
Tu es répondu
B
Tu es répondé
C
Tu as répondu
D
Tu es répondé
Slide 19 - Quiz
Écoute la phrase. Hoor je de passé composé van een ww op -re of -er?
A
ww op -er
B
ww op -re
Slide 20 - Quiz
Écoute la phrase. Hoor je de passé composé van een ww op -re of -er?
A
ww op -er
B
ww op -re
Slide 21 - Quiz
Écoute la phrase. Hoor je de passé composé van een ww op -re of -er?
A
ww op -er
B
ww op -re
Slide 22 - Quiz
Écoute la phrase. Hoor je de passé composé van een ww op -re of -er?
A
ww op -er
B
ww op -re
Slide 23 - Quiz
Écoute la phrase. Hoor je de passé composé van een ww op -re of -er?
A
ww op -er
B
ww op -re
Slide 24 - Quiz
Écoute la phrase. Hoor je de passé composé van een ww op -re of -er?
A
ww op -er
B
ww op -re
