2M herhaling H10 + H11

2M herhaling H10 + H11
1 / 56
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 56 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

2M herhaling H10 + H11

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hieronder staan voorbeelden van geestelijke of lichamelijke ontwikkelingen. Bij welke levensfase of levensfasen horen deze ontwikkelingen?
Peuter
Schoolkind
Puber
Sterk veranderende gevoelens
Groeien 
Je leert praten
Je leert woordjes schrijven

Slide 2 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Levensfasen
Mensenleven heeft 8 stappen   levensfasen

Ontwikkeling: de veranderingen in elke levensfase

Lichamelijke ontwikkeling
groeien, lopen, fietsen

Geestelijke ontwikkeling
verstand ontwikkelelt: leren praten en lezen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de onderstaande vormen van ontwikkeling horen bij geestelijke ontwikkeling en welke bij lichamelijke ontwikkeling? 
geestelijke ontwikkeling
lichamelijke ontwikkeling
samenwerken
seksuele voorkeur ontdekken
blokken stapelen
rimpels

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

In het filmpje hebben ze het over hormonen. Wat zijn hormonen?
A
Bouwstoffen die processen in je lichaam aansturen
B
Regelstoffen die processen in je lichaam aansturen
C
Bloedcellen die werken tijdens de menstruatie
D
Bloedcellen die werken tijdens de ovulatie

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Groeihormoon wordt aangemaakt door:
A
Hypofyse
B
Schildklier
C
Teelballen
D
eilandjes van Langerhans

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Door welke stoffen verander je? (blz. 12; bron 3)


  • Hormonen > regelstoffen > zorgen voor lichamelijke veranderingen
    - worden gemaakt in hormoonklieren
    - worden vervoert via het bloed
    - geven berichten door aan organen
    - zijn specifiek voor bepaalde organen
  • Hypofyse > klein orgaantje onder de hersenen
    - belangrijke hormoonklier
    - maakt hormonen voor groeien en puberteit


Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gebeurd er met de groeischijven na de puberteit?
A
Eerst ontstaat er kraakbeen dat langzaam veranderd in bot
B
Eerst ontstaat er bot dat langzaam veranderd in kraakbeen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Welk geslachtskenmerk is een primair geslachtskenmerk?
A
Baardgroei
B
Baarmoeder
C
Lagere stem
D
Borstgroei

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe ontstaan jeugdpuistjes?
A
Teveel talg
B
Teveel talg en bacteriën
C
Huid is te droog
D
Teveel zweet op de huid

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ontstaan van puistjes:

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een SOA?
A
Seksueel overdraagbare acties
B
een vorm van griep
C
seksueel overdraagbare aandoening
D
een vorm van verkoudheid

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke soa wordt/welke soa's worden veroorzaakt door een virus?
A
Chlamydia
B
hiv
C
Herpes genitalis
D
Gonorroe

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn soa's?

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe krijg je een SOA?
  • Onbeschermde seks 
  • Door slijmvliezen of bloed

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De slijmvliezen
Bij de lichaamsopeningen gaat de huid over in slijmvliezen, zoals bij;
  • de neus, 
  • de mond, 
  • de anus, 
  • de vagina.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Beschermt wel tegen soa's
Beschermt niet tegen soa's

Pil
Condoom
Spiraal

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Aids heeft een lange incubactietijd. wanneer gaat de naam van HIV naar AIDS?
A
Op het moment dat iemand besmet is met het virus
B
Op het moment dat iemand medicatie tegen het virus gebruikt
C
op het moment dat iemand ook ziek wordt van het virus
D
geen van bovenstaande antwoorden

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mensen met AIDS zijn vatbaarder voor ziekten dan andere mensen. Omdat het AIDS-virus schade geeft aan:
A
rode bloedcellen
B
bloedplasma
C
witte bloedcellen
D
bloedplaatjes

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Aids
  • Eerst besmet door hiv-virus
  • seropositief
  • Na een tijdje komen de ziekteverschijnselen (aids)
  • aids tast het afweersysteem aan

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdstuk 11: voortplanting
timer
1:00

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 
Hiernaast zie je een schematische afbeelding van het geslachtsorgaan van een man. 
Sleep de naam van het onderdeel naar de juiste plek.
Zaadleider
Zaadblaasje
Prostaat
Zwellichaam
Bijbal
Zaadbal
Urinebuis

Slide 22 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Jongens zijn vruchtbaar als.........................
A
Ze een baard krijgen
B
In de puberteit komen
C
De eerste zaadlozing hebben
D
Schaamhaar krijgen

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In figuur 4 zie je een schematische tekening van het voortplantingsstelsel van de vrouw. Welke geslachtsorganen worden er bedoeld met de onderstaande beschrijvingen? Sleep beschrijving naar de juiste nummers.

Vagina
Blaas
Eileider
Baarmoeder
Eierstok

Slide 24 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Meisjes zijn vruchtbaar als.....
A
Ze voor het eerst ongesteld worden
B
Borsten krijgen
C
In de puberteit komen

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


De kern van een zaadcel versmelt zich met die van een eicel. Hoe noemen we dit en waar gebeurt het?
A
innesteling, baarmoeder
B
menstruatie, baarmoeder
C
bevruchting, eileider
D
geslachtsgemeenschap, vagina

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ovulatie(eisprong)
Bevruchting
klievingsdeling
Innesteling

Slide 28 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bevruchting
Een zaadcel kan een eicel bevruchten. Er kan maar 1 zaadcel samen smelten met de eicel. 

De eicel is de grootste cel die een mens (vrouw) heeft!!

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bevruchting van dichtbij
De wand van de eicel is eerst doordringbaar. Nadat er één eicel binnen is gedrongen wordt de eicel ondoordringbaar en kan er geen andere eicel meer naar binnen.

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De bevruchting vindt plaats in de eileiders.

Na de bevruchting:
  • Delen
  • Naar baarmoeder
  • Innesteling

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij menstruatie
A
laat het baarmoederslijmvlies los
B
laat de baarmoeder los
C
komt een eicel uit de eierstok
D
komt en zaadcel bij de eierstok

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hieronder zie je de menstruatiecyclus. 
Sleep het woord naar de juiste plaats van de cyclus.
Innesteling
Ovulatie
Menstruatie

Slide 33 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Een menstruatiecylcus duurt ongeveer

A
5 dagen
B
7 dagen
C
28 dagen
D
365 dagen

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie.
2. Op dag 1 van de menstruatie begint een eicel te rijpen.
A
1 is waar
B
2 is waar
C
1 en 2 zijn waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op welke dagen begon de menstruatie?

A
Op 8 april en op 5 mei
B
Op 8 april, 22 april en 5 mei
C
Op 22 april en 5 mei
D
Op 15 april en 29 april

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Menstruatiecyclus 
  • Menstruatiecyclus               Ovulatie                     menstruatie ongesteldheid
2.3.2

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Er gebeurt op de achtergrond veel door de volgende hormonen op het plaatje: LH, FSH, oestrogeen en progesteron.

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • FSH voor de rijping van het follikel
  • LH voor de eisprong
  • Productie oestrogeen d.m.v. FSH en LH. Zorgt voor groei baarmoederslijmvlies.
  • Na ovulatie: Gele lichaam wordt gevormd door LH.
  • Aanmaak progesteron wordt gestimuleerd door gele lichaam.
  • Progesteron remt de afgifte van FSH en LH.
  • Gele lichaam verdwijnt door tekort LH.
  • Daling progesteron: menstruatie op gang.

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Menstruatiecyclus 
(niet zwanger)
Menstruatiecyclus
(wel zwanger)

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort bij elkaar?
prikpil
condoom
spiraaltje
de pil

Slide 41 - Question de remorquage

Extra les: Voorbehoedsmiddelen.
Koppel de voorbehoedsmiddelen aan de juiste uitspraak
Voorkomt innestelen bevruchte eicel
voorkomt een rijpe eicel
voorkomt dat een zaadcel bij een eicel kan komen

Slide 42 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Foetus
A
Van week 20 tot geboorte
B
Van week 1 tot 12
C
Van week 12 tot geboorte
D
Eerste half jaar na de geboorte

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de functie van de placenta?
A
De baby beschermen tegen schokken en stoten van buitenaf
B
Zuurstof, voedingstoffen en afvalstoffen uitwisselen tussen moeder en baby
C
De placenta is een soort nestje voor de baby, meer niet
D
De moeder beschermen tegen het geschop van de baby

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Placenta en navelstreng
Het embryo is door de navelstreng
verbonden met de placenta.

In de placenta:
  • Zuurstof en voedingsstofen van                                                                        moeder naar het embryo
  • Afvalstoffen van het embryo naar 
      de moeder

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de volgorde van een zwangerschap en bevalling?
Innesteling
Embryo
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte

Slide 46 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Fase bevalling 
Een zwangerschap duurt tussen 38 en 40 weken

Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat zijn chromosomen?
A
lange dunne draden in de celkern bestaande uit DNA
B
het zijn kernen
C
eigenschappen
D
zijn cellen

Slide 48 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een mens heeft 46 chromosomen. Hoeveel chromosomen heb je van je moeder?
A
46
B
23
C
22
D
45

Slide 49 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een laborant onderzoekt de chromosomen die afkomstig zijn van een mens.

In de afbeelding zie je de chromosomen.
Zijn deze chromosomen van een man of een vrouw?
A
man
B
vrouw

Slide 50 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Erfelijke eigenschappen
Niet erfelijke eigenschappen
Baardgroei
Kort haar
Groene ogen
Litteken
Piercings
Grote oren
Blauw haar

Slide 51 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Menselijke cel
geslachtscellen:
In een eicel (vrouw) zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel (man) zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

ALLE CELLEN HEBBEN 46 CHROMOSOMEN BEHALVE GESLACHTSCELLEN!




Slide 52 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geslachtschromosomen:
Geslachtschromosomen: chromosomenpaar dat bepaalt of een baby een jongen of een meisje is.
XX: geslachtschromosomenpaar van een meisje
XY: geslachtschromosomenpaar van een jongen.

Slide 53 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe krijg je verschillende soorten 
cellen? 

Alle cellen hebben hetzelfde DNA --> toch anders?
  • Verschillen in vorm en grootte: celdifferentiatie
  • Verschillen in functie: celspecialisatie

Slide 54 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Celspecialisatie
Iedere cel heeft hetzelfde DNA
Maar bij iedere soort cel staat een ander deel van het DNA 'aan' 

Hierdoor kunnen cellen zich specialiserend

Slide 55 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

genen / celdifferentiatie en celspecialisatie

Slide 56 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions