Herhaling leesvaardigheid TW1

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Herhaling leesvaardigheid
TW1

Slide 2 - Diapositive

Wat weten we nog over leesvaardigheid?

Slide 3 - Carte mentale

Tekstdoel 1: informeren.
Leg uit wat dit is.

Slide 4 - Question ouverte

Tekstdoel 2: beschouwen.
Leg uit wat dit is.

Slide 5 - Question ouverte

Tekstdoel 3: Overtuigen.
Leg uit wat dit is.

Slide 6 - Question ouverte

Tekstdoel 4: Activeren/overhalen.
Leg uit wat dit is.

Slide 7 - Question ouverte

Tekstdoel 5: Amuseren.
Leg uit wat dit is.

Slide 8 - Question ouverte

Ik ga een appeltaart bakken. Daarvoor heb ik een recept gevonden. Wat is het tekstdoel van het recept?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 9 - Quiz

Welke 5 leesstrategieën zijn er?

Slide 10 - Question ouverte

Als je binnenkort een toets hebt, welke leesstrategie gebruik je dan voornamelijk?
A
Globaal lezen
B
Kritisch lezen
C
Lerend lezen
D
Zoekend lezen

Slide 11 - Quiz

Hoe weet ik wat de bron van de tekst is?

Slide 12 - Question ouverte

Hoe is een tekst opgebouwd?

Slide 13 - Question ouverte

Wat doe je in de inleiding?

Slide 14 - Question ouverte

Wat schrijf je in het middenstuk (kern)?

Slide 15 - Question ouverte

Hoe eindig je in je slot?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is een hoofdgedachte?

Slide 17 - Question ouverte

Wat is een kernzin?

Slide 18 - Question ouverte

Welk doel kan een plaatje bij de tekst hebben?

Slide 19 - Carte mentale

Slide 20 - Diapositive

Lees onderstaande alinea.

Slide 21 - Diapositive

Wat is de functie van de gelezen alinea?
A
Er wordt een aanleiding gegeven.
B
Er wordt een anekdote verteld.
C
Er wordt een probleem neergezet.
D
Er wordt een verklaring gegeven.

Slide 22 - Quiz

Lees onderstaande alinea.

Slide 23 - Diapositive

Wat is de functie van de gelezen alinea?
A
Er wordt een aanleiding gegeven.
B
Er wordt een anekdote verteld.
C
Er wordt een probleem neergezet.
D
Er wordt een verklaring gegeven.

Slide 24 - Quiz

Een tekstverband is de samenhang tussen alinea's en zinnen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Een tekstverband wordt aangegeven door een signaalwoord
(of verbindingswoord).
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Wat is het verschil tussen een functiewoord en een verbindingswoord (of signaalwoord)?

Slide 27 - Question ouverte

Tekstverbanden + signaalwoorden
Een tekstverband is dus de samenhang tussen alinea's en zinnen. 
Dit wordt aangegeven met een signaalwoord (ook wel verbindingswoord genoemd. 
Die van de volgende slide moet je leren.

Slide 28 - Diapositive

Tekstverbanden + signaalwoorden

Slide 29 - Diapositive

Opdracht: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 30 - Diapositive

Welke twee signaalwoorden zie je?
A
dinsdag - woensdag
B
nacht - langs
C
eerst - toen
D
forseerden - bromfiets

Slide 31 - Quiz

Welk tekstverband geven deze twee woorden (eerst - toen) aan?
A
opsomming
B
tijd
C
voorwaarde
D
omschrijving

Slide 32 - Quiz

Je ziet het woord zoals staan. Welk tekstverband hoort daarbij?
A
Voorwaarde
B
Inperking
C
Vergelijking
D
Voorbeeld

Slide 33 - Quiz

Kortom is een signaalwoord dat hoort bij het tekstverband conclusie.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijst naar iets dat al eerder is gezegd. 
VB: Het meisje dat daar loopt, is aan het bellen. 

Slide 35 - Diapositive

Naar wie verwijzen de rode woorden?

Slide 36 - Diapositive