1 THA1 12.01 Ontleden - Werkwoordelijk gezegde, werkwoordsvormen

Welkom

Ontleden


Werkwoordelijk gezegde
Nederlands

Wat heb je nodig?
Leesboek
Laptop, lesboek+schrift
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom

Ontleden


Werkwoordelijk gezegde
Nederlands

Wat heb je nodig?
Leesboek
Laptop, lesboek+schrift

Slide 1 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

#Boekpraat
Hoofdpersonen?
Hoe ziet je hoofdpersoon eruit? Wat is zijn/haar karakter of eigenschap ?
Nederlands

Waar speelt het verhaal zich af?

Slide 3 - Diapositive

Lesprogramma
  1. Herhaling PV, OW en zinsdelen
  2. Uitleg werkwoordelijk gezegde + werkwoorden
  3. Zelfstandig aan de slag + eindigen met de voorlopige toetscijfers

Slide 4 - Diapositive

Hoe vind je ook al weer de persoonsvorm? (welke 3 proeven)

Slide 5 - Question ouverte

Hoe vind je ook al weer de verschillende zinsdelen? (welke proef)

Slide 6 - Question ouverte

Hoe vind je ook al weer het onderwerp? (welke vraag moet je stellen)

Slide 7 - Question ouverte

Verdeel de volgende zin in zinsdelen [zet een slash / tussen de zinsdelen] en benoem de persoonsvorm (pv = ...), het onderwerp (ow = ...) en het werkwoordelijk gezegde (wg = ...).

De saaie wedstrijd werd uiteindelijk gewonnen door Feyenoord.

Slide 8 - Question ouverte

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat het werkwoordelijk gezegde is.

  • kun je herkennen en uitleggen welke soorten werkwoorden er in een zin staan.

  • kun je het werkwoordelijk gezegde in een gegeven zin vinden.

  • kun je een zin in zinsdelen verdelen en de zinsdelen onderwerp + persoonsvorm + werkwoordelijk gezegde benoemen.

Slide 9 - Diapositive

1. Redekundig ontleden

  • Hierbij verdeel je de zin in zinsdelen: Zinsdelen zijn groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen. 

  • Vervolgens geef je die zinsdelen een naam. Namen van zinsdelen zijn bijvoorbeeld persoonsvorm, onderwerp en gezegde.

Slide 10 - Diapositive

Waarom leren ontleden?
  • Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen.

  • Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin.

  • Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kan dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

Slide 11 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 

  • Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

  • Let goed op scheidbare werkwoorden en werkwoorden met te / aan het.

  1. De toeristen kwamen terug.
  2. Wij bellen je morgen nog op.
  3. De goochelaar weigerde zijn trucs te verklaren.
  4. Wij zijn aan het koken.

Slide 12 - Diapositive

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Wat is het gezegde in de zin: Ze zit al uren te knutselen
A
zit
B
zit knutselen
C
zit te knutselen
D
er is geen gezegde

Slide 16 - Quiz

Wat is het gezegde in:
Fluitend liep Tonny het veld af na de gewonnen wedstrijd
A
Fluitend
B
liep
C
liep fluitend
D
liep fluitend af

Slide 17 - Quiz

Stappenplan
  1. Onderstreep de persoonsvorm (pv).


  2. Verdeel de zin in zinsdelen (zet / tussen de zinsdelen).

  3. Selecteer het onderwerp (ow).


  4. Bepaal of er andere woorden bij het gezegde horen. Selecteer het werkwoordelijk gezegde (wg).

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Hoe ziet de zinsontleding eruit?
Ik heb jullie net het onderdeel zinsontleding uitgelegd.

  1. Zoek de PV
    heb
  2. Zinsdeelstrepen zetten
    Ik / leg / jullie / nu / het onderdeel zinsontleding / uit.
  3. Benoem de andere zinsdelen (OW + WG)
  • PV = heb
  • OW = ik
  • WG = heb uitgelegd

Slide 21 - Diapositive

Verdeel de volgende zin in zinsdelen [zet een slash / tussen de zinsdelen] en benoem de PV en het OW en het WG.

Morgen moet ik mijn moeder naar de drukke winkel brengen.

Slide 22 - Question ouverte

Verdeel de volgende zin in zinsdelen [zet een slash / tussen de zinsdelen] en benoem de PV en het OW en het WG.

Daniël liep zingend over straat.

Slide 23 - Question ouverte

Oefeningen maken
Je werkt zelfstandig:
Via som/leermiddelen/Nederlands/cursus 5 grammatica/
HA $5 werkwoordelijk gezegde
TH$6 werkwoordelijk gezegde
of je werkt in je boek:
TH: blz. 210
HA: blz. 212
timer
20:00

Slide 24 - Diapositive

Oefeningen maken
Je werkt zelfstandig:
Via som/leermiddelen/Nederlands/cursus 5 grammatica/
HA $3 onderwerp en $4 bijv. naamwoord
TH $4 onderwerp en $5 bijv. naamwoord
of je werkt in je boek:
TH: blz. 206 t/m 209
HA: blz. 208 t/m 211
timer
20:00

Slide 25 - Diapositive

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 26 - Question ouverte

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 27 - Question ouverte


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen.
meer voorbeelden krijgen.
meer oefeningen maken (NE boek)
de leerstof thuis nog even bekijken.
overgaan naar nieuwe leerstof.
nog meer te weten komen over de leerstof.
niet meer te weten komen over de leerstof.
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 28 - Sondage


Nog iets anders, namelijk...

Slide 29 - Question ouverte