VO Werkwoordspelling deel 3

Werkwoordspelling
VO 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
VO 

Slide 1 - Diapositive

Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou....
A
uithoud
B
uithout
C
uithoudt

Slide 2 - Quiz

Ik ben in 2009 verhui.... naar Amsterdam.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt

Slide 3 - Quiz

Beantwoor.... hij de post altijd zo laat? (vt)
A
Beantwoorde
B
Beantwoordde
C
Beantwoordden

Slide 4 - Quiz

Het gebeur... de laatste tijd steeds meer.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 5 - Quiz

De jongen bra..... zijn handen aan de kachel.
A
brand
B
brant
C
brandt

Slide 6 - Quiz

Hij zat op de plek waar hij wel vaker uitrus.... na zware arbeid.
A
uitrustte
B
uitruste
C
uitrusten

Slide 7 - Quiz

Vin... je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 8 - Quiz

Hij geloof... niet dat dat mogelijk is met dat toestel.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt

Slide 9 - Quiz

Als je hem ondervraag..., moet je hem recht aankijken.
A
ondervraagd
B
ondervraagt
C
ondervraagdt

Slide 10 - Quiz

De hondenpoep versprei... een vreselijke geur in de hal. (vt)
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreiden

Slide 11 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 12 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 13 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben het (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 14 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 15 - Quiz

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 16 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 17 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 18 - Quiz

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 19 - Quiz

De auto (stoppen) voor de deur.
A
stopde
B
stopten
C
stopte
D
stopden

Slide 20 - Quiz

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 21 - Quiz

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloofdt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 22 - Quiz