werkwoordspelling vo

Werkwoordspelling
VO
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2-5

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
VO

Slide 1 - Diapositive

Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou....
A
uithoud
B
uithout
C
uithoudt

Slide 2 - Quiz

Zij beoordeel.... de gebeurtenis niet erg objectief.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt

Slide 3 - Quiz

Wor... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt

Slide 4 - Quiz

Maak een voorbeeldzin met een TD.

Slide 5 - Question ouverte

Ik ben in 2009 verhui.... naar Amsterdam.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt

Slide 6 - Quiz

In de middeleeuwen (sterven) de mensen op veel jongere leeftijd.
A
storven
B
sterften
C
sterfden
D
stierven

Slide 7 - Quiz

Beantwoor.... hij de post altijd zo laat? (vt)
A
Beantwoorde
B
Beantwoordde
C
Beantwoordden

Slide 8 - Quiz

Welke regel kun je ALTIJD
gebruiken bij de PVTT?

Slide 9 - Question ouverte

Het gebeur... de laatste tijd steeds meer.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 10 - Quiz

De jongen bra..... zijn handen aan de kachel.
A
brand
B
brant
C
brandt

Slide 11 - Quiz

Hij zat op de plek waar hij wel vaker uitrus.... na zware arbeid.
A
uitrustte
B
uitruste
C
uitrusten

Slide 12 - Quiz

Wat is een zwak werkwoord?

Slide 13 - Question ouverte

Vin... je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 14 - Quiz

Hij geloof... niet dat dat mogelijk is met dat toestel.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt

Slide 15 - Quiz

Hij heeft al eerder op het circuit gerac.... in deze nieuwe auto van Porsche.
A
geracet
B
geraced
C
geract

Slide 16 - Quiz

De vergro.... foto's laten de oorzaak van het ongeluk duidelijk zien.
A
vergrote
B
vergrootte
C
vergrootten

Slide 17 - Quiz

Wat is het verschil tussen
de stam en de ik-vorm?

Slide 18 - Question ouverte

Als je hem ondervraag..., moet je hem recht aankijken.
A
ondervraagd
B
ondervraagt
C
ondervraagdt

Slide 19 - Quiz

De wedstrijden ontaar.... in een schoppartij waarna deze gestaakt werden.
A
ontaarde
B
ontaardden
C
ontaarden
D
ontaardde

Slide 20 - Quiz

Noem de twee regels die
je gebruikt bij het VD.

Slide 21 - Question ouverte

De hondenpoep versprei... een vreselijke geur in de hal.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreiden

Slide 22 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 23 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 24 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 25 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben het (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 26 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 27 - Quiz

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 28 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 29 - Quiz

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 30 - Quiz

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 31 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 32 - Quiz

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 33 - Quiz

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloofdt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 34 - Quiz

Wat is DE belangrijkste vraag die je jezelf stelt bij ww-spelling?

Slide 35 - Question ouverte