Dag 2

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 8: Technologie

Dag 2

De woorden van vandaag:

• bouwen
• diep(e)
• door
• ermee
• geweldig(e)
• goedkoop - goedkope
• hoeven
• het hotel 

10. bouwen (ww)

• uit losse delen een geheel maken 
  
  
• TT - ik bouw, jij bouwt, wij bouwen
• VT - ik bouwde, wij bouwden
• VTD - ik heb gebouwd
  
  
• zin: Zij bouwen een groot huis.
• zin: Ik bouw met lego.

11. diep(e) (bnw)

• met een grote afstand tussen de bovenkant en de onderkant 
  
  
• zin: Ik val in een diep gat.
• zin: Het zwembad is hier niet diep.
• zin: Hoe diep is de zee?

12. door (vz)

• van de ene kant naar de andere kant 
  
  
• zin: Hij loopt door de klas.
• zin: Ik geef het boek door aan mijn buurman.
• zin: Loop maar door.

13. ermee

• met datgene wat eerder genoemd is
• = daarmee
  
  
• zin: Ik heb een telefoon en ik speel en bel ermee.
• zin: Ik heb een lepel en ik eet ermee.

14. geweldig(e) (bnw)

• heel goed
• heel mooi
• heel leuk
• heel erg
  
  
• zin: Ik vind die film geweldig.
• zin: Dat heb je geweldig goed gedaan.

15. goedkoop goedkope (bnw)

• als iets niet veel geld kost
• niet duur
• goedkoop <--> duur
  
  
• zin: Deze fiets is goedkoop.
• zin: Het brood kost maar € 1,00 en dat is heel goedkoop.

16. hoeven (ww)

• nodig zijn 
• wel of niet
• TT - ik hoef, jij hoeft, wij hoeven
  
• VT - ik hoefde, wij hoefden
  
  
• zin: Ik hoef geen thee.
• zin: Wij hoeven vandaag niet te helpen.

17. het hotel (znw)

• een gebouw waar je één of meer nachten een kamer huurt om in te slapen
• je betaalt per nacht 
• het hotel - de hotels
  
  
• zin: Ik slaap vannacht in een duur hotel.

Wat zijn de goede vormen van het werkwoord 'bouwen' (TT)?

10

1. bouw / bouwd / bouwen
2. bouwt / bouwt / bouwen
3. bouw/ bouwt / bouwt
4. bouw / bouwt / bouwen

Welke woorden horen bij 'diep'?

11

1. zee, zwembad, nadenken
2. zee, gebouw, auto
3. glas, zwembad, stoel
4. van binnen, gum, zee,

goed of fout:
1) Ik loop door de school.
2) Zij zit door de stoel.
3) Ga door maar.
4) Zij gaat lang door met oefenen.

12

1. goed, fout, goed, goed
2. goed, fout, goed, goed
3. goed, fout, fout, fout
4. goed, fout, fout, goed

Hoe gaat het ermee?
Wat betekent deze zin?

13

1. je kijkt naar je huiswerk
2. je hebt nieuwe kleren aan
3. je vraagt je vriend of hij blij is
4. je weet niet hoe laat het is

Wat betekent 'geweldig'?

14

1. helemaal
2. een beetje
3. ruzie
4. heel erg

Welke afbeelding hoort bij
goedkoop?
(meer antwoorden mogelijk)

15

1. 
2. 
3. 
4. 

In de vakantie hoef jij niet ...

16

17

het hotel