wk 04: les 3 - Herhaling grammatica jaar 1

Behaviour in the class - start of the lesson

  • Enter class
  • Phone in phone bank
  • Sit down in seating plan and coats off
  • Notebook, pen, textbooks (if necessary) on desk
  • Sit quietly until teacher is ready to start the lesson.
  • The teacher should not have to say anything! 

timer
2:00
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Behaviour in the class - start of the lesson

  • Enter class
  • Phone in phone bank
  • Sit down in seating plan and coats off
  • Notebook, pen, textbooks (if necessary) on desk
  • Sit quietly until teacher is ready to start the lesson.
  • The teacher should not have to say anything! 

timer
2:00

Slide 1 - Diapositive

Vrijdag 26 januari - 2HAT1
  • 10 minuten stillezen
  • PO Spreken en fictie
  • Herhaling grammatica
  • Aan de slag!














timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Deze les ga je...
...zinsontleding herhalen

Slide 3 - Diapositive

Herhaling grammatica 
Zinsontleding

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm en onderwerp 
/In deze gemeente /rijdt/ de helft van de bewoners/ in een Volvo./

Persoonsvorm = rijdt
Verdelen in zinsdelen 4
Onderwerp = de helft van de bewoners

Slide 6 - Diapositive

Persoonsvorm en onderwerp 
/Zestig journalisten uit twaalf landen /onderzochten / maandenlang /het Europese voetbal. 

Persoonsvorm = 
Verdelen in zinsdelen
Onderwerp = Zestig journalisten uit twaalf landen

Slide 7 - Diapositive

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 8 - Diapositive

We gaan zinsontleding en woordbenoemen weer herhalen. Wat weet je nog van vorig jaar? (Denk aan: 'persoonsvorm' bij ontleden en 'lidwoord' bij woordbenoemen)

Slide 9 - Question ouverte

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 10 - Question ouverte

De persoonsvorm vind je door
A
De zin vragend maken
B
de tijdproef of de getalproef toe te passen
C
door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
D
De PV is het woord dat vooraan staat

Slide 11 - Quiz

Wat is de PV in de volgende zin:
Mijn opa leest de krant.

A
opa
B
mijn
C
leest
D
de krant

Slide 12 - Quiz

wat is de PV in de volgende zin:

Vandaag beginnen we met wiskunde.

A
beginnen
B
wiskunde
C
met
D
we

Slide 13 - Quiz

Wat is de PV in de volgende zin:

We gaan de zinnen nu controleren
A
we
B
controleren
C
de zinnen
D
gaan

Slide 14 - Quiz

Waarom was gaan de PV?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.
A
heeft
B
gisteren
C
mijn moeder
D
heeft geholpen

Slide 17 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?
A
heb
B
een slaapplaats
C
heb kunnen
D
heb kunnen regelen

Slide 18 - Quiz

persoonsvorm:
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat betekent zinsontleding?
A
Je knipt de zin in stukjes. Deze stukjes heten zinsdelen.
B
Alle soorten woorden die er bestaan.
C
Je gaat kijken uit hoeveel letters de zin bestaat.

Slide 20 - Quiz

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
verdelen in zinsdelen
B
persoonsvorm zoeken
C
onderwerp zoeken
D
gezegde zoeken

Slide 21 - Quiz

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
Gisteren hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
B
Gisteren / hebben / we / een lief katertje bij het dierenasiel / opgehaald.
C
Gisteren / hebben / we een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.
D
Gisteren / hebben / we / een lief katertje / bij het dierenasiel / opgehaald.

Slide 22 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde WWG?
(WWG = alle werkwoorden in de zin)


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
hebben
B
opgehaald
C
hebben opgehaald
D
gisteren

Slide 23 - Quiz

Wat is het onderwerp OND?
(OND = wie doet iets, 'wie hebben opgehaald'?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren

Slide 24 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp LV?
(LV = wie/wat hebben we gisteren opgehaald?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
we
B
bij het dierenasiel
C
een lief katertje
D
gisteren

Slide 25 - Quiz

Welke zinsdelen blijven over?


Gisteren hebben we een lief katertje bij het dierenasiel opgehaald. 
A
gisteren
B
bij het dierenasiel
C
opgehaald
D
gisteren, bij het dierenasiel

Slide 26 - Quiz

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 27 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Mara
moet
hard
lachen

Slide 28 - Question de remorquage

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 29 - Question de remorquage

Lies en Rob wonen in dezelfde straat.
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 30 - Question ouverte

Lezen jullie graag griezelverhalen?
persoonsvorm:
onderwerp:

Slide 31 - Question ouverte

Morgen gaat de klas een ijsje eten.
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 32 - Question ouverte

Waar vind ik de hondenbrokken?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 33 - Question ouverte

De taart is erg lekker.
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 34 - Question ouverte

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.
Door de storm waaiden de zwarte dakpannen van het dak.

Slide 35 - Question ouverte

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.
In de dierentuin bezoek ik altijd de olifanten.

Slide 36 - Question ouverte

Wie heeft de kaasstengels opgegeten?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 37 - Question ouverte

Help je me even mee?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 38 - Question ouverte

Wie heeft alle antwoorden gevonden?
Persoonsvorm:
Onderwerp:

Slide 39 - Question ouverte

De trein heeft een uur vertraging.

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.

Slide 40 - Question ouverte

De hond blijft stil in zijn mand.

Benoem de persoonsvorm en het onderwerp.

Slide 41 - Question ouverte