Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid

Slide 1 - Diapositive

Aanpak
Het meest belangrijke om te oefenen voor een leestoets is om veel teksten te lezen. Zorg er daarom ook zeker voor dat je veel oefentoetsen maakt! 

Voor een gewone toets kun je uit jouw boek leren, maar voor een leestoets heb je bepaalde vaardigheden nodig, waarvoor je veel zult moeten oefenen.

Slide 2 - Diapositive

Tips!
Naast het oefenen van Engelse leestoetsen , zijn er nog een aantal tips om jouw vaardigheden te verbeteren:

  1. Films ondertitelen: door films te ondertitelen, lees je meer Engels en ga je het beter begrijpen.

Slide 3 - Diapositive

Tips!
2. Woordenschat vergroten: Hoe meer woorden je kent, hoe gemakkelijker het wordt om een tekst te begrijpen.

3. Engelse boeken lezen: Het slimste is dan om de woorden op te zoeken die je niet kent maar vaker voorkomen en niet uit de context af te leiden zijn. Sommige woorden kun je wel al raden door de rest van de zin en de tekst te lezen, maar de andere woorden kun je opzoeken en daarna opschrijven en uit jouw hoofd leren.

Slide 4 - Diapositive

Strategieën 
Er zijn ook slimme strategieën die jij kan gebruiken tijdens het maken van de leestoets.

Deze kan je gebruiken voor het lezen, maar ook tijdens het lezen!

Slide 5 - Diapositive

Voor het lezen
Probeer eerst een beeld te vormen van de tekst. Wat voor een type tekst is het? Is het bijvoorbeeld een brief, artikel of advertentie?

                                              Korte tekst - Duidelijke titel - Illustratie
                                              
                                              Dit is een advertentie

Slide 6 - Diapositive

Voor het lezen
Kijk vervolgens naar de titel van de tekst en bedenk wat jij al van het onderwerp weet. Bekijk eventuele plaatjes of tussenkopjes. Ook is het handig om de opdracht / vragen die bij te tekst horen van te voren vast goed te bekijken.

Slide 7 - Diapositive

Voor het lezen
  • Voorkennis activeren mag, maar het antwoord komt altijd uit de tekst.

  • Lees eerst de vragen, dan pas de tekst.

  • Iedere vraag heeft een andere manier van aanpakken.

Slide 8 - Diapositive

Tijdens het lezen
Je kunt de tekst vervolgens op verschillende manieren lezen :

  1. Skimmen
  2. Scannen
  3. Intensief lezen

Slide 9 - Diapositive

Skimmen
Eerst ga je de tekst skimmen, dat is de tekst snel lezen zodat je ongeveer weet waar de tekst over gaat. Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.


Slide 10 - Diapositive

Scannen
Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.

Slide 11 - Diapositive

Intensief lezen
Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 12 - Diapositive

Type vragen
Wanneer je de tekst goed gelezen hebt, ga je nogmaals goed naar de vragen kijken . Er zijn verschillende typen vragen:

Slide 13 - Diapositive

Hele tekst vragen
Bij vragen over de hele tekst ga je nogmaals skimmen en zoeken naar aanwijzingen voor het antwoord.

Oftewel; de hele tekst snel lezen, opvallende stukjes lezen en de eerste en laatste zin per alinea lezen (skimmen)

Slide 14 - Diapositive

Eerst de vraag lezen, dan de tekst.
Door te skimmen weet je dat de belangrijkste informatie in het begin en aan het einde van de tekst staat.

Slide 15 - Diapositive

Bepaalde informatie
Bij vragen naar bepaalde informatie kun je gaan scannen en de juiste woorden zoeken.

Oftewel; we gaan op zoek naar specifieke informatie (scannen).

Slide 16 - Diapositive

Zorg ervoor dat je weet wat de woorden betekenen.
We missen één woord, de zinnen erna geven een negatief gevolg aan de situatie. Dit was een fout van de organisatie. Kijk naar de antwoorden en beslis welke van deze een negatieve lading heeft.

Slide 17 - Diapositive

Regelnummers
Wanneer er regelnummers worden gegeven, is het handig als je de hele alinea daar omheen leest.

Oftewel; we gaan op zoek naar specifieke informatie (scannen).

Slide 18 - Diapositive

Niet zozeer een regelnummer, maar de functie van de vraag is hetzelfde. Een open vraag beantwoordt je altijd in het Nederlands.
Zoek eerst de stelling, lees daarna het signaalwoord 'but' en zoek tenslotte het woord 'heredity' op in je woordenboek. Dit betekent erfelijkheid. Verwar je antwoord niet met de laatste zin van de alinea.

Slide 19 - Diapositive

Meerkeuze
Voor meerkeuzevragen staan de vragen meestal op volgorde van de tekst. Lees alleen het stukje waar jij denkt dat het antwoord staat. Probeer dan eerst zelf een antwoord te geven en daarna te kijken welk antwoord het beste op jouw antwoord lijkt.

Oftewel; eerst de tekst intensief lezen (voor algeheel idee van de tekst) en vervolgens scannen.

Slide 20 - Diapositive

In welke situatie eten de katten ratten?
Volgens de tekst eten bijna alle katten wel ratten. Er wordt informatie gegeven over het formaat van de rat, maar na het signaalwoord 'whereas' volgt het juiste antwoord. 

Slide 21 - Diapositive

Laatste tips
  • Bij een citeer (letterlijk overschrijven) vraag moet je de eerste twee woorden van de zin opschrijven als antwoord. Niet meer, niet minder.

  • Met taalfouten wordt geen rekening gehouden.

  • Blijf bij je eerste gevoel. Je eerste gevoel zit vaak goed.  

  • Leer signaalwoorden te herkennen

Slide 22 - Diapositive

Afsluiting
Probeer dus bij elke vraag het juiste stuk tekst te vinden waar je het antwoord kunt vinden. Hierdoor lees je dus sommige stukjes meerdere keren. Wanneer je het antwoord echt niet kunt vinden, ga je naar de volgende vraag en kun je er later op terugkomen. Misschien heb je dan het antwoord al op een andere plek zien staan!

Slide 23 - Diapositive