Maak extra oefeningen, oefentoetsen (Learnbeat en Lesson Up).
Kijk al je gemaakte werk kritisch na (ook je spelling reader).
Laat jezelf overhoren en stel (op tijd) vragen.
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3
Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Tips verbeteren werkwoordspelling
Leer de spellingregels voor elke werkwoordsvorm!
Zorg dat je ze kunt toepassen. Oefen ELKE DAG!
Maak extra oefeningen, oefentoetsen (Learnbeat en Lesson Up).
Kijk al je gemaakte werk kritisch na (ook je spelling reader).
Laat jezelf overhoren en stel (op tijd) vragen.
Slide 1 - Diapositive
Bedenk per zin:
In welke tijd staat de zin? Tegenwoordige of verleden tijd? Kijk naar (werk) woorden in de zin zoals nu, gisteren, morgen etc. Alleen bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd 't ex-Kofschip gebruiken. Gebruik alleen in de tegenwoordige tijd het controle werkwoord lopen voor de extra 't'.
Gaat het om een samengestelde zin? Ja: dan heb je twee of meer persoonsvormen. Kijk naar voegwoorden en komma's. Een samengestelde zin kan je naar twee (of meer) korte zinnen veranderen.
Slide 2 - Diapositive
Bedenk per zin:
Wat is de werkwoordsvorm? Persoonsvorm tegenwoordige of verleden tijd, infinitief, (on)voltooid deelwoord of bijvoeglijk naamwoord. Gebruik de regels die bij deze vorm horen!
Wie/wat is het onderwerp bij de persoonsvorm? Enkelvoud (ik, jij, hij, zij, het) of meervoud (wij, jullie).
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. In welke tijd staat deze zin?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 5 - Quiz
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Gaat het hier om een samengestelde zin?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Noteer de persoonsvormen. Zet er een spatie tussen.
Slide 7 - Question ouverte
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Het onderwerp bij de persoonsvorm 'is'...
A
Staat in het enkelvoud
B
Staat in het meervoud
Slide 8 - Quiz
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Wat is de werkwoordsvorm van 'aanraken' in deze zin?
A
persoonsvorm vt
B
persoonsvorm tt
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord
Slide 9 - Quiz
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Wat is de werkwoordsvorm van 'slagen' in deze zin?
A
persoonsvorm vt
B
persoonsvorm tt
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord
Slide 10 - Quiz
Mijn zus heeft geen snoep meer … (aanraken) en is erin … (slagen) vijf kilo af te vallen. Wat is de werkwoordsvorm van 'vallen' in deze zin?
A
persoonsvorm vt
B
persoonsvorm tt
C
infinitief
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 11 - Quiz
Hoe pas je de regels van 't ex-Kofschip toe om het voltooid deelwoord van 'aanraken' en 'slagen' goed te schrijven?
Slide 12 - Question ouverte
Als je drie keer achter elkaar … (niezen), … (worden) het morgen mooi weer. In welke tijd staat deze zin?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 13 - Quiz
Als je drie keer achter elkaar … (niezen), … (worden) het morgen mooi weer. Gaat het hier om een samengestelde zin?
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
Als je drie keer achter elkaar … (niezen), … (worden) het morgen mooi weer. Wat is de werkwoordsvorm van 'niezen' in deze zin?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quiz
Als je drie keer achter elkaar … (niezen), … (worden) het morgen mooi weer. Wie/wat is het onderwerp bij 'niezen'?
Slide 16 - Question ouverte
Als je drie keer achter elkaar … (niezen), … (worden) het morgen mooi weer. Wat is de werkwoordsvorm van 'worden' in deze zin?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Infinitief
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Quiz
Als je drie keer achter elkaar … (niezen), … (worden) het morgen mooi weer. Wie/wat is het onderwerp bij 'worden'?
Slide 18 - Question ouverte
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). In welke tijd staat deze zin?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 19 - Quiz
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). Is dit een samengestelde zin?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). Noteer de persoonsvormen van 1 en 2 met een spatie ertussen.
Slide 21 - Question ouverte
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). Wat is de werkwoordsvorm van 'bedroeven' in deze zin?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Voltooid deelwoord
D
Onvoltooid deelwoord
Slide 22 - Quiz
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). Wat is de werkwoordsvorm van 'beschilderen' in deze zin?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Voltooid deelwoord
D
Onvoltooid deelwoord
Slide 23 - Quiz
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). Hoe schrijf je 'beschilderen' in deze zin?
A
beschildert
B
beschilderd
C
beschilderdt
D
beschilderend
Slide 24 - Quiz
Er zijn nog maar (bedroeven) weinig treinen die niet zijn (beschilderen). Hoe schrijf je 'bedroeven' in deze zin?
A
bedroeft
B
bedroefdt
C
bedroevend
D
bedroevende
Slide 25 - Quiz
Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. In welke tijd staat deze zin?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 26 - Quiz
Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Is dit een samengestelde zin?
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Wat is de werkwoordsvorm van 'deleten'?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Infinitief
D
Bijvoeglijke naamwoord
Slide 28 - Quiz
Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Hoe schrijf je 'deleten' in deze zin?
Slide 29 - Question ouverte
Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Wat is de werkwoordsvorm van 'downloaden'?
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Persoonsvorm verleden tijd
C
Infinitief
D
Bijvoeglijke naamwoord
Slide 30 - Quiz
Mijn vader … (deleten) het …(downloaden) programma. Hoe schrijf je 'downloaden' in deze zin?
Slide 31 - Question ouverte
Wat moet je per zin steeds bedenken?
A
In welke tijd staat de zin?
B
Gaat het om een samengestelde zin?
C
Welke werkwoordsvormen?
D
Wie/wat is het onderwerp bij de PV?
Slide 32 - Quiz
Welke tips heb je gekregen om beter te worden in werkwoordspelling?