Herhaling TV H456

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Herhaling Taalverzorging 

Hoofdstuk 4,5 en 6

1 Werkwoorden die in de verleden tijd achter de ik-vorm een -te(n) of -de(n) krijgen, zijn […] werkwoorden.

1. sterke
2. zwakke
3. geen

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd:
Demian (merken) er niets van dat ik zijn markeerstift had geleend.

Noteer de PV in de VT:
De benauwde patiënt (hoesten) de hele nacht.

Noteer de PV in de VT:
Door de telefoon (antwoorden) ik dat ik geen belangstelling had voor de aanbieding.

Noteer de PV in de VT:
Na afloop van de Coopertest (zweten) jullie allemaal enorm.

Wat is juist?
Gisteren [laden|laadden] de mannen de spullen in de vrachtwagen.

1. laden
2. laadden

Wat is juist?
Vorige week [barsten|barstten] de ramen door de ontploffing.

1. barsten
2. barstten

Wanneer gebruik je ’s bij een woord in het meervoud?

1. Als het woord een Engels woord is.
2. Als het woord eindigt op -e of -ie.
3. Als het woord eindigt op een -s.
4. Als je het woord verkeerd uitspreekt.

Wat is het meervoud van familie?

1. families
2. familie's

Wat is het meervoud van zebra?

1. zebras
2. zebra's

Wat is het meervoud van leslokaal

1. leslokaalen
2. leslokalen
3. leslokaals
4. leslokaal's

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?:
dominee – emotie – finale – groepje – kangoeroe – neusspray – piano – tramhalte

[Ken|Kun] jij vertellen wanneer de Tweede Wereldoorlog is begonnen?

1. Ken
2. Kun

Toen ik jonger was, [kende|kon] ik me veel beter concentreren dan nu.

1. kende
2. kon

De nieuwe leerlingen [kennen|kunnen] nog bijna geen schoolregels.

1. kennen
2. kunnen

De tomatensoep had nog wel wat zoeter [gekend|gekund], vind ik.

1. gekend
2. gekund

Australië kreeg te maken met een van de grootste mierenplaag die het land ooit heeft [gekend|gekund].

1. gekend
2. gekund

Kennen of kunnen?
... jij mij zeggen waar het toilet is?

1. Ken
2. Kun

Mijn hamster [leg|ligt] de hele dag een beetje in zijn hok te slapen.

1. leg
2. ligt

In 1980 [lag|legde] er nog geen ringweg rondom Groningen.

1. lag
2. legde

[Leg|Lig] jij in de vakantie iedere dag tot elf uur in je bed?

1. Leg
2. Lig

Je moet de ijsjes meteen in de vriezer [leggen|liggen]!

1. leggen
2. liggen

Kies de juiste letter(s): -t of -th
De ontwerpers zijn heel cre[...]ief en hebben veel [...]alent.

Momen[...]eel heeft mijn broer een bijbaantje in het […]eater.

Kies het juiste voorzetsel.
De ambulancemedewerker was heel erg geschrokken ... de boze patiënt.

1. naar
2. op
3. over
4. van

Kies het juiste voorzetsel.
De klant wilde heel graag reageren ... de opmerkingen van de verkoper.

1. in
2. met
3. naar
4. op

Kies het juiste voorzetsel.
Misschien is het toch verstandig om te luisteren ... het advies van je tandarts.

1. met
2. na
3. naar
4. tegen

Kies het juiste verwijswoord.
Die schoenen van Rosa zijn erg mooi. Het/Ze hebben wel erg hoge hakken.

1. Het
2. Ze

Kies het juiste verwijswoord.
Mijn moeder was gisteren vergeten waar haar/zij de autosleutels had neergelegd.

1. haar
2. zij

Welk verwijswoord past op de plek van de woorden in hoofdletters?
Jouw broertje heeft een bijzondere hobby. JOUW BROERTJE verzameld luciferdoosjes.

1. hem
2. het
3. hij
4. ze

Wat vind ik nog moeilijk?
Vragen?

Ik ga morgen een voldoende halen.

Jazeker!

Geen twijfel mogelijk.

Sowieso!

Ja, maar ik moet wel nog gaan studeren.