H2 HV2 grammaire bezittelijk vnw november 2022

Chapitre 2
Sport et passions!
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Chapitre 2
Sport et passions!

Slide 1 - Diapositive

Sur la table....
* TES LIVRES

* TON CAHIER

* TA TROUSSE

*TON ORDINATEUR

Slide 2 - Diapositive

Planning d'aujourd'hui
* Huiswerkcontrole, spullen op orde controle
* Nakijken "grammaire II" opdracht 16 a t/m e vanaf blz. 63 en het overige huiswerk

So dinsdag 29 november:
Leren apprendre 1 t/m 5 en de kloktijden zie blz. 59
En de présent en de passé composé van être avoir faire en aller






Slide 3 - Diapositive

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 57 - 65



On va corriger!

Slide 4 - Diapositive

Prends ton livre!
Prends ton ordinateur!

Cherche la page:
Page 59 

On va corriger.




Slide 5 - Diapositive

Planning d'aujourd'hui
Lire: opdracht 3 t/m 6 in je boek.

Grammaire I: opdrachten 8a 1 en 2 (3 niet) 8B 8C 8D en 8E
Grammaire II: opdrachten 16C en 16D

Slide 6 - Diapositive

À quelle heure?
Les heures:

Il est huit heures
Il est huit heures et quart
Il est huit heures et demi
Il est huit heures moins le quart

Slide 7 - Diapositive

À quelle heure?
Les heures:

Il est huit heures dix
Il est huit heures moins dix

12 uur 's middags en 's avonds
Il est midi ('s middags)
Il est minuit ('s nachts)

Slide 8 - Diapositive

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 9 - Diapositive

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 10 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord.

Lola heeft mijn helm.    = Lola a mon casque.
Bilal heeft mijn racket.  = Bilal a ma raquette.

Slide 11 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bezittelijk vnw meerdere vormen:      


mon  |  ma            ton |  ta             son |  sa
---------------           -----------           -------------
mes  | mes            tes | tes            ses |  ses
   
     mijn                     jouw               zijn/haar
    
 

Slide 12 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter.
Controleer dus goed of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.

mon  |  ma               mijn helm        =  mon casque
---------------              mijn racket      =  ma raquette
mes  | mes              mijn helmen     =  mes casques
    mijn                     mijn rackets     =  mes raquettes
    
 

Slide 13 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      


notre  |  notre       votre |  votre      leur  |  leur
---------------            -----------           -------------
  nos  | nos            vos | vos           leurs | leurs
   
   ons/onze              jullie/u                   hun
    
 

Slide 14 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      

Onze helm      = notre casque
Onze helmen  = nos casques

Hun racket    = leur raquette
Hun rackets  = leurs raquettes

    
 

Slide 15 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Let op de volgende zelfstandige naamwoorden! Deze zijn vrouwelijk maar krijgen een toch mon, ton, son. Dit komt door de klinkerbotsing (au oei h)

Mon idée, ton opinion, son amie, mon équipe, ton expérience.

Slide 16 - Diapositive

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.
Oefenen

Slide 17 - Diapositive

Hoe vertaal je:
"mijn kinderen"?
A
mon enfant
B
ma enfant
C
mes enfants
D
tes enfants

Slide 18 - Quiz

Hoe vertaal je:
"jouw familie"?
A
ton famille
B
ta famille
C
tes familles
D
la famille

Slide 19 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn opa"?
A
son père
B
son grand-père
C
sa grand-père
D
ses grand-père

Slide 20 - Quiz

Hoe vertaal je:
"mijn nichtje"
A
ma cousin
B
mon cousine
C
la cousine
D
ma cousine

Slide 21 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn oma"?
A
sa grand-mère
B
son grand-mère
C
ta grand-mère
D
la grand-mère

Slide 22 - Quiz

Hoe vertaal je:
"jouw school"?
A
ta école
B
ton école
C
l'école
D
son école

Slide 23 - Quiz

faire en aller
Kun jij deze twee werkwoorden met vertaling vervoegen in de 2 tijden: 
présent en passé composé

Slide 24 - Diapositive

Vertaal: Hun tegenstanders gooien de (voet)bal.

Slide 25 - Question ouverte

Instruction
Wat     : zie blz. 65: menu au choix
Hoe     : Zorg dat je de vragen goed leest!  Je werkt online
Wie     :  Je werkt in stilte en alleen.           
              Je mag pas praten/overleggen als de docent dat aangeeft.
Tijd     :  20 minuten
Klaar  :  Starten leren apprendre 1 t/m 5 en de kloktijden
              

Slide 26 - Diapositive

ZS: zelfstandig werken in stilte
Voordelen:
*Rustige sfeer om in te werken.
*Aanscherpen concentratie
*Betere Focus
*Zelf oplossingsgericht nadenken

Na 10 minuten mag je zeker vragen stellen.

Slide 27 - Diapositive

Les devoirs!
Leren apprendre 5: Frans-Nederlands en Nederlands-Frans
Maken: blz. 63 grammaire opdracht 16

Slide 28 - Diapositive

Quel temps fait-il aujourd'hui? 
Il fait beau                 Il fait mauvais
Il fait chaud               Il fait froid   
Il fait du soleil            Il pleut    
Il neige                           
Il fait du vent             Il est nuageux 

Slide 29 - Diapositive

Quel temps fait-il aujourd'hui? 
Il y a du brouillard       Il gèle   et   il dégèle

        

Il a y de l'orage                 

Slide 30 - Diapositive

Sujet
Les sujets de chapitre 2 sont: sports et passions.

Andere woorden voor hobby, vrije tijdsbesteding, vrije tijd:

Le hobby, le passe-temps, le temps libre, les loisirs

Slide 31 - Diapositive

Les buts d'aujourd'hui
Apprendre 10:  kloktijden

Faire en Pouvoir: zie blz. 135 en blz. 136

Écouter: De kloktijden herhalen, Lola wil graag haar spreekbeurt houden over de favoriete sport van Bilal (skaten).

Grammaire: Je kunt het bezittelijk voornaamwoord herkennen en actief toepassen in zinnen. Altijd Frans-Nederlands en Nederlands-Frans leren.




Slide 32 - Diapositive

Nomme trois sports!

Slide 33 - Carte mentale

Vertaal: Zij tennissen

Slide 34 - Question ouverte

Vertaal: Het is kwart voor zes.

Slide 35 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord "faire" in het Frans.

Slide 36 - Carte mentale

Vervoeg het werkwoord "pouvoir" in het Frans.

Slide 37 - Carte mentale

Résumé
Regarder: Julien et sport
Lire: Interview sport rugby
Grammaire: pouvoir
Écouter: sport hobby's kloktijden
Grammaire: bezittelijk vnw
Parler: sport hobby afspraak
Écrire: reageren op advertentie



Slide 38 - Diapositive