Werkwoordspelling tt

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Welke spellingsregels weet je nog?

• Ophalen van voorkennis van spellingsregels

• Oefenen met werkwoordspelling in de t t (tegenwoordige tijd)

Welke spellingsregels zijn lastig

Wie weet nog hoe het zit met de regels van de werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd?

Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd

Deze kaart is meer als voorbeeld bedoeld.

Herkennen ze deze kaart of werkten ze met andere schema's

Hij ........... met de bus naar zijn opleiding

(rijden)

1. rijd
2. rij
3. rijdt
4. rijt

Ik .................. door mijn broer op de scooter naar het feestje gebracht.
(worden)

1. word
2. wort
3. wordt
4. wor

Hij ................... niet op in het het verkeer.

(letten)

1. let
2. led
3. lett
4. ledt

Tekst

zij

werkwoord eindigt op een t

werkwoorden eindigen - en

hij 

wij

jullie

Wij ...................... de kinderen na schooltijd naar de BSO.
(brengen)

1. brengen
2. brengten
3. brengt
4. brenggen

Je .................... fitter als je elke dag sport.

(worden)

1. word
2. wordt
3. wort
4. worden

Sinds wanneer ................. jij in het hockey team mee?
(spelen)

1. speelt
2. speeldt
3. speel
4. spelen

Waarom ...................... je in de vakantie tot 3 uur in de nacht.
(feesten)

1. fees
2. veest
3. vees
4. feest

Moeder ............................ een rollade voor het avondeten.
(braden)

1. braat
2. bradt
3. braad
4. braadt

.......................... jij meer van zonvakantie of van een wintersportvakantie.

1. Houdt
2. hout
3. Houd
4. hau

Starttaal Compact blz 62-64

Werkboek Compact

opdracht 1 blz 186

opdracht 3 blz 187

opdracht 4 blz 188