H2E questions & negative sentences -1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k, t
• Leerjaar 1

H2E questions & negative sentences

Afspraken

Je zit op een vaste plek.

Je steekt je vinger op als je een vraag hebt/iets wilt zeggen.

Huiswerk en materialen zijn in orde.

Als je zelfstandig aan het werk ben, ben je stil aan het werk.

2e waarschuwingen, 3e waarschuwing nablijven.

Afspraken

Je zit op een vaste plek.

Als de juf praat ben je stil.

Je kijkt/zit recht en kijkt naar het bord/de juf.

Je steekt je vinger op als je een vraag hebt/iets wilt zeggen.

Huiswerk en materialen zijn in orde.

Als je zelfstandig aan het werk ben, ben je stil aan het werk.

2e waarschuwingen, 3e waarschuwing nablijven.

'to be'

1. You ... very attractive.

2. They ... always very nice to me.

3. My sister ... happy.

4. I ... fond of cats. 

5. Jim and John ... best friends.

'to do'

1. Jane and Lisa .... the washing.

2. I ... go to school every day.

3. They.....start early in the morning.

4. She... go shopping every weekend. 

5. You ... look good.

Nakijken huiswerk

Wat: 

blz. 80/81 opdrachten 1, 2, 3, 4  

Aan het einde van de les

kan ik zinnen vragend maken.

'to be'

1. You ... very attractive.

2. They ... always very nice to me.

3. My sister ... happy.

4. I ... fond of cats. 

5. Jim and John ... best friends.

'to be'

1. You are very attractive.

2. They are always very nice to me.

3. My sister is happy.

4. I am fond of cats. 

5. Jim and John are best friends.

'to do'

1. Jane and Lisa .... the washing.

2. I ... go to school every day.

3. They.....start early in the morning.

4. She... go shopping every weekend. 

5. You ... look good.

'to do'

1. Jane and Lisa do the washing.

2. I do go to school every day.

3. They do start early in the morning.

4. She does go shopping every weekend. 

5. You do look good.

ja/nee-vragen

Zoals de naam al zegt, zijn ja/nee-vragen, vragen die je met ja of nee kunt beantwoorden.

Are you in my class? - Yes, I am.

Can you get me a drink? - No, I can't. 

ja/nee-vragen met am, are, is en can

Wanneer am, are, is of can in de zin staat, kun je een vraagzin maken door am, are, is en can  vooraan in de zin te zetten. 

They are the students.                               - Are they the students?

She is really nice.                                          - Is she really nice?

I can eat a lot of food.                                 - Can I eat a lot of food?

We can go to the cinema.                         - Can we go to the cinema?

Ja/nee-vragen met andere werkwoorden

Je gebruikt do of does om een vraagzin te maken met alle andere werkwoorden. 

Na do of does komt de persoon/personen, en dan het hele werkwoord.

Bijvoorbeeld:

• Do you like to play a game?
• Do they walk with the dog often?
• Does she like them?
• Does it have tentacles?

Quick practise

Stepping Stones

Do exercise 34, 35, 36 (page 108, 109)

Help: Grammar 4 (page 109)

How: alone

Done: ?

Recap

Hoe maak je een zin vragend in het Engels?

Afspraken

Je zit op een vaste plek.

Als de juf praat ben je stil.

Je kijkt/zit recht en kijkt naar het bord/de juf.

Je steekt je vinger op als je een vraag hebt/iets wilt zeggen.

Huiswerk en materialen zijn in orde.

Als je zelfstandig aan het werk ben, ben je stil aan het werk.

2e waarschuwingen, 3e waarschuwing, lokaal verlaten en nablijven.

Which one does not belong?

These do not belong

1. green apple

2. watermelon (grows on the floor, not on a tree)

3. lemon (sour)

which pictures do not belong?

Does she like her dinner?

Aan het einde van de les

kan ik zinnen negatief maken.

negations​

ontkenningen

Ontkenningen (not/n't)

In een ontkennende zin staat in het Engels het woordje not of n't in de zin. Bij am, are, is en can krijg je dan:

• They are the students.              - They are not/aren't students.
• She is really nice.                         - She is not/isn't nice.
• I can eat a lot of food.                - I cannot/can't eat a lot of food.
• We can go to the cinema.       - We cannot/can't go to the cinema. 

Ontkenningen (don't/doesn't)

Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, gebruik is don't of doesn't. Deze twee komen tussen de persoon en het werkwoord.

Bijvoorbeeld:

• I have a dog.                                            - I don't have a dog.
• We like that teacher.                            - We don't like that teacher.
• He likes coffee.                                      - He doesn't like coffee.
• It wags its tail.                                        - It doesn't wag its tail. 

Grammar – to be (zijn) - negations​

Ik ben niet	I am not​
Jij bent niet	You are not​
Hij is niet	He is not​
Zij is niet	She is not​
Het is niet	It is not​
Wij zijn niet	We are not​
Jullie zijn/ U bent niet	You are not​
Zij zijn niet	They are not

Negations to be - Short versions

Ik ben niet	I'm not​
Jij bent niet	You're not​ - You aren't
Hij is niet	He's not​ - He isn't
Zij is niet	She's not​ - She isn't
Het is niet	It's not​ - It isn't
Wij zijn niet	We're not​ - We aren't
Jullie zijn/ U bent niet	You're not​ - You aren't
Zij zijn niet	They're not - They aren't

https://www.youtube.com/shorts/kkhpF3jbf8A?feature=share

https://www.youtube.com/shorts/lADV33JB1DE?feature=share

https://www.youtube.com/shorts/uyQRAcuQjos?feature=share

Quick practise

Stepping Stones

Do exercise 37, 38, 39 Page 109, 110, 111.

Help: Grammar 5 (page 110)

How: alone

Done? Think of some famous people

Who am I (yes/no)

In tweetallen

1 persoon bedenkt een persoon

de andere persoon raadt wie het is.

Zinnen kunnen beginnen met:

- Are you ...

- Do you....

https://www.teachingtime.co.uk/tasters/setwordsdemof.html

https://www.teachingtime.co.uk/tasters/rndtimesdemo.html

Recap

What did you do today?

Wat heb je geleerd vandaag?

Hoe maak je een zin vragend?

Hoe maak je een ontkennende zin?

H2E questions & negative sentences