Hormonen: Bijnieren en Alvleesklier

Welke twee vragen horen bij het antwoord: "Een steroïde hormoon"
A
Welke hormoon is verwant aan cholesterol?
B
Welk hormoon is in water oplosbaar?
C
Welk hormoon vind zijn receptor in het cytoplasma?
D
Welk hormoon vind zijn receptor op het celmembraan?
1 / 10
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Welke twee vragen horen bij het antwoord: "Een steroïde hormoon"
A
Welke hormoon is verwant aan cholesterol?
B
Welk hormoon is in water oplosbaar?
C
Welk hormoon vind zijn receptor in het cytoplasma?
D
Welk hormoon vind zijn receptor op het celmembraan?

Slide 1 - Quiz

De bloedsuikerspiegel wordt constant gehouden door:
A
Positieve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling

Slide 2 - Quiz

Cellen in de alvleesklier die insuline en glucagon maken
Is verhoogt  in het bloed na een maaltijd
Stimuleert de omzetting van glucose naar glycogeen
Komt vrij als je bloedsuikerspiegel te laag is
Eilandjes van Langerhans
Glucose
Insuline
Glucagon

Slide 3 - Question de remorquage

De alvleesklier is een:
A
Exocriene klier
B
Endocriene klier
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 4 - Quiz

Adrenaline versnelt de reactie
A
glucose --> glycogeen
B
glucagon --> glucose
C
insuline --> glucose
D
glycogeen --> glucose

Slide 5 - Quiz

Welke hormonen worden gemaakt in de hypofyse?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het doelwitorgaan van FSH?
A
De hypofyse
B
Oestrogeen
C
De eisprong
D
De ovaria

Slide 7 - Quiz

Welk hormoon zorgt voor positieve terugkoppeling?
A
Progesteron
B
Oxytocine
C
Testosteron
D
Cortisol

Slide 8 - Quiz

Dirk heeft diabetes type I en maakt daardoor niet genoeg insuline aan. Welke cellen disfunctioneren hier?
A
Alfa-cellen
B
Beta-cellen
C
Levercellen
D
Delta-cellen

Slide 9 - Quiz

2. Je weet wat endocriene en exocriene klieren zijn en kunt uitleggen wat de verschillen zijn.
3. Je begrijpt hoe het zenuwstelsel en het hormonale stelsel samenwerken.
4. Je weet wat een doelwitorgaan is.
5. Je kunt uitleggen hoe hypothalamus en hypofyse samenwerken.
6. Je kunt vertellen welke hormonen via neurosecretie in de bloedbaan komen.
7. Je kan aan de hand van afbeeldingen de werking van steroïde- en peptidehormonen uitleggen.
8. Je weet wat de functie is van regelkringen in het hormoonstelsel.
9. Je weet wat er bedoeld wordt met terugkoppeling, negatief dan wel positief.
10. Je kunt de invloed van RF (releasing factor) en IF (inhibiting factor) op de hormoonspiegel beschrijven.
11. Je kunt de werking beschrijven van alle relevante hormonen die in de hypofyse vrijkomen.

Slide 10 - Question ouverte