Verkoopcijfers

Verkoopcijfers
Waar staan de termen ook alweer voor?
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkoopcijfersMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Verkoopcijfers
Waar staan de termen ook alweer voor?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De rijtjes
Consumentenprijs                                       Inkoopfactuurprijs
BTW                                    -/-                           BTW                              -/-
Verkoopprijs                                                   Inkoopprijs 

Verkoopprijs
Inkoopprijs                      -/-
Brutowinst

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De rijtjes
Consumentenprijs                      121                 Inkoopfactuurprijs                121%
BTW                                    -/-             21                BTW                              -/-             21%
Verkoopprijs                                   100                Inkoopprijs                                 100%

Verkoopprijs
Inkoopprijs                      -/-
Brutowinst

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinst
  • Brutowinstopslag   (brutowinst is een percentage van de inkoop, inkoop is 100%, verkoop hoger dan 100%)

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinst
  • Brutowinstmarge (brutowinst is een percentage van de verkoop, verkoop = 100% inkoop + brutowinst samen 100%)

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinstopslag

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinstmarge

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

BTW
Formule
Af te dragen omzetbelasting = ontvangen btw − betaalde btw

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De verkoopprijs inclusief btw noemen we ook wel de:
A
inkoopfactuurprijs
B
verkoopkosten
C
verkoopprijs
D
consumentenprijs

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De prijs die de detaillist betaalt aan de groothandel noemen we de:
A
verkoopprijs
B
inkoopfactuurprijs
C
fabricagekosten
D
inkoopprijs

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De nettowinst bereken je als volgt:
A
inkoopprijs + brutomarge
B
commerciele kostprijs + winstopslag
C
brutowinst - kosten
D
omzet - inkoopkosten

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De verkoopprijs bereken je als volgt:
A
inkoopprijs + brutowinst
B
brutowinst - overige kosten
C
omzet - inkoop
D
inkoopprijs + btw

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tabel 1 of 2?
VerkoopPrijs
100%
Inkoop (IWO)
80%
Brutowinst
20%
VerkoopPrijs
220%
Inkoop(IWO)
100
Brutowinst
120
Bijv.: teksten waarbij staat 20% van de Verkoopprijs
Bijv.: teksten waarbij staat 120% bovenop de Inkoopprijs

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verkoopprijs is 100%
Inkoopprijs is 100%
Jan doet 15% brutowinst bovenop zijn inkoopprijs
15 % van de verkoopprijs is brutowinst
Jan heeft een winstopslag van 50%
50% van der verkoopprijs is brutowinst

Slide 14 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bruto naar Nettowinst
Brutowinst - exploitatiekosten = Nettowinst

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De omzet van de kledingwinkel van Klaas is EUR 35.000, de inkoopwaarde is EUR 15.000 en de kosten zijn EUR 7.500. De brutowinst is:
A
20.000
B
12.500
C
2.500
D
75.000

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Brutowinst-
opslag
Brutowinst-
marge
28% van de inkoopprijs
10% van de verkoopprijs

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Een fiets heeft een verkoopprijs van EUR 895. De brutowinstopslag is 35%. Bereken de inkoopprijs:

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Een Loungeset heeft een consumentenprijs van EUR 499,
btw is 21%. De brutowinsmarge is 30%. Wat is de inkoopprijs:

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Remy heeft een consumenten omzet van 350000,-(btw H). Zijn exploitatiekosten zijn 25000,-. Hij heeft een winstopslag 125%.
A: Wat is Remy z'n nettowinst?
A
64220,2
B
321100,9
C
230000
D
135697,89

Slide 22 - Quiz

350000/121*100= 289256,19 / 225 * 125= 160697,88 (brutowinst) - 25000 (kosten)=      135697,88
Remy heeft een consumenten omzet van 350000,-(btw H). Zijn exploitatiekosten zijn 25000,-. Hij heeft een winstopslag 125%.

 
A: Wat is Remy z'n nettowinst?
B: Wat is Remy z'n IWO?

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat vind ik van deze manier van lesgeven?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions