Alles wordt duurder thema geld

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NieuwsbegripPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Leesstrategieën 
  • verkennen van de tekst
  • vragen stellen bij de tekst
  • ophelderen van onduidelijkheden (moeilijke woorden)
  • samenvatten
  • verbanden in de tekst (verwijs- en signaalwoorden)

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les 
Je weet wat je moet doen voordat je een tekst gaat lezen.
Je kan een voorspelling maken.

Slide 3 - Diapositive

geld

Slide 4 - Carte mentale

Uitleg 
Voordat je een tekst gaat lezen, doe je eerst een voorspelling. Waar zou de
tekst over gaan? 
Kijk eerst goed hoe de tekst eruitziet. Kijk naar de titel, de kopjes en de
plaatjes.
 Kijk naar de film. Hieraan kun je soms al zien waar de tekst over gaat.  

Als je gaat voorspellen, bedenk je ook wat je al weet. Als je daarna gaat
lezen, begrijp je de tekst beter. Dat komt, omdat je dan al aan het nadenken 
bent. 

Slide 5 - Diapositive

film kijken:
https://school.nieuwsbegrip.nl/docent/dashboard/2022/38
Alles wordt duurder!

Slide 6 - Diapositive

Opdracht
1. Je maakt een voorspelling van de tekst. Deze tekst gaat over........................
2. Je schrijft de woorden en de betekenis over in je map.
3. We lezen nu samen de tekst.
Je krijgt direct de tekst van deze week 
Die ga je NIET lezen, maar alleen verkennen. 
Dat doe je in tweetallen. 

Op het opdrachtenblad vul je allebei de antwoorden in. 

Tekst

Slide 7 - Diapositive

Lees de tekst actief !

Slide 8 - Diapositive

Het kan je niet ontgaan zijn, het leven is duurder geworden. In de supermarkt merk je dat je voor veel spullen meer moet betalen dan vroeger.

Wat betekent ontgaan?
A
niet onthouden
B
niet opmerken
C
niet verwachten

Slide 9 - Quiz

Veel mensen hebben moeite om rond te komen. Doordat alles duurder is, is het geld veel sneller op.

Wat betekent rondkomen?
A
weinig energie hebben om iets te doen
B
genoeg geld hebben om van te leven
C
voldoende tijd hebben om te ontsnappen

Slide 10 - Quiz

Goederen en diensten voor consumenten waren in augustus gemiddeld 2 procent duurder dan in dezelfde maand vorig jaar. Mensen betalen nu meer geld voor dingen.

Wat betekent de consument?
A
iemand die ergens geld mee verdient
B
iemand die iets zelf maakt of bouwt
C
iemand die iets koopt of gebruikt

Slide 11 - Quiz

Doordat we in Europa geen gas en olie meer uit Rusland willen, is er minder beschikbaar. In Europa is er dus minder olie en gas uit Rusland dat we kunnen gebruiken.

Wat betekent beschikbaar?
A
wat je kunt vergeten of kwijt kunt raken
B
wat je kunt krijgen of gebruiken
C
wat je kunt opnoemen of vertellen

Slide 12 - Quiz

Door de oorlog zijn sommige grondstoffen schaarser geworden. De prijzen van producten die met deze grondstoffen worden gemaakt, zijn daardoor gestegen.

Wat betekent de grondstof?
A
binnenlandse producten die worden verkocht aan andere landen
B
de grond die wordt gebruikt om fabrieken op neer te zetten
C
onbewerkt materiaal waarmee producten worden gemaakt

Slide 13 - Quiz

Hoeveel merken mensen van de inflatie? Dat verschilt per huishouden. De bewoners van het ene huis kunnen bijvoorbeeld meer uitgeven dan bewoners van een ander huis.
Wat betekent het huishouden?
A
een of meer personen die (samen) in dezelfde straat wonen
B
een of meer personen die (samen) in een huis wonen
C
een of meer personen die (samen) aanwezig zijn bij een wedstrijd

Slide 14 - Quiz

Om glas te maken, zijn er verschillende grondstoffen nodig. Glas wordt gemaakt uit een mengsel van zand, soda en kalk.

Wat is géén voorbeeld van een grondstof?
A
glas
B
kalk
C
zand

Slide 15 - Quiz

Samen met haar man en twee dochters vormt Hélène een 4-persoonshuishouden. Wat is nog meer een voorbeeld van een huishouden?
A
Meneer en mevrouw Atiya die al 20 jaar samenwonen.
B
De varkens en kippen die samen in de stal op de boerderij wonen.
C
De 120 leerlingen en 20 leraren die samen gebruikmaken van de school.

Slide 16 - Quiz

Het nieuws is mij ontgaan. Welke zin hoort hier bij?
A
Ik lees net het laatste nieuws.
B
Ik weet niet wanneer er weer nieuws komt.
C
Ik weet niet wat er is gebeurd.

Slide 17 - Quiz

Aan de slag 
Je leest nu de tekst 2 keer.
Daarna maak je de opdrachten van je werkblad.
Je mag je antwoorden nakijken met het nakijkblad.

Slide 18 - Diapositive

Je kan nu een voorspelling van een tekst maken.
Wat vind jij daarvan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage