lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Lesdoelen

Ik kan in een zin het lijdend voorwerp vinden.

Dat doe ik door een stappenplan te volgen.

Lesdoelen

Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:

- (Persoonsvorm)

- Onderwerp

- Werkwoordelijk gezegde

- Lijdend voorwerp

________________________________________________________________

- Meewerkend voorwerp

- bijwoordelijke bepaling

lijdend voorwerp

Goed om te weten

1. Er staat altijd maar 1 lijdend voorwerp in een zin
.

2. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.

1. de man
2. geeft
3. de jongen
4. een hand

Wat is het lv ?
Hij heeft het formulier verzonden.

1. hij
2. heeft verzonden
3. formulier
4. het formulier

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.

1. volgende week
2. gaan
3. naar Frankrijk
4. er is geen lv

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=

1. een lekkere pizza
2. heb gebakken
3. ik
4. gisteren

De politie gaf de fietser een bekeuring.

1. gaf
2. De politie
3. de fietser
4. een bekeuring

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.

1. Op de markt
2. heb gekocht
3. ik
4. een vette haring

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht.

1. een jas
2. Maartje
3. bij de Primark
4. heeft gekocht

De vermiste parkiet Pietje is na drie dagen teruggevonden

1. De vermiste parkiet Pietje
2. is teruggevonden
3. na drie dagen
4. geen lv

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Lijdend Voorwerp

Stappenplan - zinsdelen

1. Persoonsvorm (pv)
2. Onderwerp (ow)
3. Gezegde (gez)
4. Lijdend voorwerp (lv)
   _______________________________________________________
5. Meewerkend voorwerp (mv)
6. Bijwoordelijke bepaling (bwb)
   

Stappenplan - zinsdelen

Voorbeeld: Hamza draagt een mooie trui.​

​

1. Verdeel de zin in zinsdelen.

2. Benoem de zinsdelen. 

Hamza I draagt I een mooie trui.​

Een mooie trui = het lijdend voorwerp.​ 

​

Stappenplan - zinsdelen

Hij heeft een voetbal gevonden.

1. Persoonsvorm =

2. werkwoordelijk gezegde =

3. Onderwerp =

4. Lijdend voorwerp =

(wie/wat + ww.gezegde + ond)

Opdracht

Maak opdracht 1 t/m 6