A4: voornaamwoorden

Grammatica
voornaamwoorden
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica
voornaamwoorden

Slide 1 - Diapositive

herhaling

Slide 2 - Diapositive

zww
zelfstandig
werkwoord
hww
hulp-
werkwoord
kww
koppe-
werkwoord
zijn worden blijven
Dit werkwoord komt alleen in het naamwoordlijk gezegde  voor
Dit werkwoord zet de zin in een bepaade tijd
Het belangrijkste werkwoord van de zin
meestal het laatste werkwoord in de zin of vorm
Je kunt dit werkwoord niet in de zin weglaten

Slide 3 - Question de remorquage

Vanaf 2 juni zal groep 10 weer naar school gaan. Wat voor werkwoord is 'gaan' (hww, zww, kww)?

Slide 4 - Question ouverte

Groep 10 is de leukste groep van de school. Wat voor werkwoord is 'is' (hww, zww, kww)?

Slide 5 - Question ouverte

voornaamwoord

  • een woord dat verwijst naar een persoon, dier of ding
  • vervangt een (zelfstandig) naamwoord
  • acht verschillende soorten

Slide 6 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord

  • vervangt een zelfstandig naamwoord
  • is in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp
  • voorbeelden: wij, ik, haar, hun, 't

Slide 7 - Diapositive

bezittelijk voornaamwoord

  • geeft een bezit aan
  • staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
  • voorbeelden: uw, mijn, z'n

Slide 8 - Diapositive

wederkerend voornaamwoord

  • verwijst naar het onderwerp in de zin
  • het onderwerp 'keert weer' (komt terug)
  • voorbeelden: me, je, ons, zich
  • voorbeeld: Ik schaamde me.

Slide 9 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk 
voornaamwoord

wederkerend 
voornaamwoord
mezelf
jezelf 
zichzelf
mijn 
jouw
onze
verwijst naar het onderwerp
geeft bezit aan of bij wie iets hoort 
vervangt vaak een zelfstandig naamwoord
ik
hij
u
ons
Is in de zin het onderwerp, het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp

Slide 10 - Question de remorquage

Slide 11 - Diapositive

Wat gaat er mis bij 'Fijn dat ik jou juf mocht zijn'?

Slide 12 - Question ouverte

Wij verheugen ... (wederkerend voornaamwoord) alweer op de zomervakantie.

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

'Me broertje verveelt zich tijdens de coronacrisis'. 'Me' moet zijn ....

Slide 15 - Question ouverte

Bedenk een zin met een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 16 - Question ouverte

aanwijzend voornaamwoord

  • wijst naar personen en zaken
  • voorbeelden: die, deze, zulke
  • voorbeeld: Pieter heeft dezelfde schoenen als ik.

Slide 17 - Diapositive

betrekkelijk voornaamwoord

  • verwijst naar personen en zaken die al eerder in de zin genoemd zijn
  • Antecedent: datgene waarnaar verwezen wordt
  • voorbeelden: die, dat, wie, wat
  • voorbeeld: Heb jij het boek dat daar ligt ook gelezen?

Slide 18 - Diapositive

aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk 
voornaamwoord

die 
wat 
hetgeen
wijst personen of dingen aan
deze 
die 
dat 
verwijst naar een woord dat eraan voorafgaat 
(= antecedent)

Slide 19 - Question de remorquage


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
"Ik wil niet weggaan in m'n eentje,
maar deze avond is geen feestje."

Slide 20 - Question ouverte

Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in:
Daar is het meisje van ... ik een e-mail kreeg.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin? Het verlegen meisje dat ik zag.

Slide 22 - Question ouverte

Welke betrekkelijke voornaamwoorden gebruik je bij de-woorden?

Slide 23 - Question ouverte

vragend voornaamwoord

  • vervangt een persoon of ding
  • voorbeelden: wie, wat, welke, wat voor (een)
  • voorbeeld: Wat voor telefoon heb jij? 

Slide 24 - Diapositive

onbepaald voornaamwoord

  • verwijst niet naar een specifieke persoon of ding
  • algemene verwijzing
  • voorbeelden: alles, niets, iemand, niemand

Slide 25 - Diapositive

wederkerig voornaamwoord

  • ook wel 'wederzijds' voornaamwoord
  • geeft aan dat twee personen een wederzijdse handelilng uitvoeren
  • voorbeelden: elkaar, elkander, mekaar

Slide 26 - Diapositive

vragend voornaamwoord
onbepaald 
voornaamwoord

wederkerig
voornaamwoord
elkaar
mekaar
elkander
ieman d sommige
iets
geeft aan dat twee personen een wederzijdse handeling verrichten
verwijst niet naar een specifiek persoon of ding
vervangt een persoon of ding
wie
wat 
welke

Slide 27 - Question de remorquage

Noem twee vragende voornaamwoorden.

Slide 28 - Carte mentale

Bedenk een zin met een aanwijzend en vragend voornaamwoord.

Slide 29 - Question ouverte


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 30 - Question ouverte

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 31 - Question de remorquage

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 32 - Question de remorquage

pers.vnw.
bez.vnw.
aanw.vnw.
vr.vnw.
betr.vnw.
je, haar, hij, zij
ik, me, ons
onze, uw, jouw
haar, zijn, mijn
wie, wat, welke
wat voor een
dat, die, zo'n, zulke
wat, dat, die, dit

Slide 33 - Question de remorquage

Waar heb je nog vragen over?

Slide 34 - Question ouverte