1.6 Biologisch onderzoek

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

1.6 Biologisch onderzoek

Even herhalen

Wat is dit voor cel?

1. plantaardige cel
2. dierlijke cel

Wat is dit voor cel?

1. plantaardige cel
2. dierlijke cel

Wat is nummer 1

1. Cytoplasma
2. Celkern
3. Celmembraan
4. kernmembraan

In de afbeelding zie je ...

1. cellen
2. weefsels
3. organen
4. orgaanstelsels

Een schimmel is een organisme

1. waar
2. niet waar

Hoe noemen we nummer 9?

1. Tafel
2. preparaatklem
3. revolver
4. objectief

zet ze in de juiste volgorde van klein naar groot. 

Cel

orgaan

weefsel

organisme

orgaanstelsel

Hoe noemen we nummer 2?

1. oculair
2. tafel
3. objectief
4. lampje

Wat is een levenkenmerk?

1. voortplanten
2. stofwisseling
3. reageren op prikkels
4. groei

Een konijn dat is overreden is levenloos...

1. waar
2. niet waar

Welk stelsel zorgt voor het transport van stoffen en warmte door je lichaam?

1. ademhalingsstelsel
2. bloedvatenstelsel
3. spierstelsel
4. hormoonstelsel

Welk stelsel zorgt ervoor dat je kan bewegen?

1. ademhalingsstelsel
2. bloedvatenstelsel
3. spierstelsel
4. hormoonstelsel

In je kraakbeen zit ....... tussencelstof

1. harde
2. elastische

In je botten zitten ..... tussencelstof

1. harde
2. elastische

Lichamelijke groei gaat door tot je dood.

1. waar
2. niet waar

Geestelijke groei gaat door tot je dood.

1. waar
2. niet waar

leerdoel

 Je kunt een biologisch onderzoek voorbereiden, uitvoeren en beoordelen.

Wat ga ik onderzoeken?

- Als je zelf een onderzoek wil doen dan moet je zelf alles bedenken. 

Wat wil ik onderzoeken?

- probleemstelling= vraag wat je wil onderzoeken.

Welke invloed heeft licht op de groei van planten?

- onderzoeksvraag = de vraag smart. 

Zijn kiemplantjes die ik in het licht zet, na een paar dagen langer dan kiemplantjes die ik in het donker zet?

- verwachting = voorspelling onderzoek

Kiemplantjes die ik in het licht zet, zijn na een paar dagen langer dan kiemplantjes die ik in het donker zet.

Wat is mijn werkplan?

- Je beschrijft 4 dingen in je werkplan:

1. wat je precies gaat doen

2. wat je nodig hebt

3. hoe je gaat waarnemen (bijvoorbeeld meten of wegen)

4. wat je met de waarnemingen gaat doen (bijvoorbeeld een tabel of een grafiek maken)

4 regels bij een werkplan

1 Schrijf stap voor stap op wat je gaat doen.

2 Onderzoek één ding tegelijk.

3 Gebruik een proefgroep (onderzoek)  en een controlegroep. 

4 Doe proeven altijd met grote aantallen organismen.

proef- en controlegroep precies gelijk behandelen. Alleen de onderzoekende factoren anders. 

Wat neem ik waar?

- uitvoering = werkplan uitvoeren.

- waarneming = wat je ziet

 - resultaten = waarneming weergegeven in en diagram. 

Welke conclusie kan ik trekken?

- vergelijkt de proefgroep en controlegroep.

- conclusie kan daaruit worden getrokken. 

- conclusie = antwoord op je onderzoeksvraag

Kiemplantjes die in het donker groeien, zijn na een paar dagen langer dan kiemplantjes die in het licht groeien.

Wat is een voorbeeld van een onderzoeksvraag?

1. Welke invloed heeft licht op de groei van planten?
2. Zijn kiemplantjes die ik in het licht zet, na een paar dagen langer dan kiemplantjes die ik in het donker zet?
3. Kiemplantjes die ik in het licht zet, zijn na een paar dagen langer dan kiemplantjes die ik in het donker zet.
4. Kiemplantjes die in het donker groeien, zijn na een paar dagen langer dan kiemplantjes die in het licht groeien.

Wat is een voorbeeld van een conclusie?

1. Welke invloed heeft licht op de groei van planten?
2. Zijn kiemplantjes die ik in het licht zet, na een paar dagen langer dan kiemplantjes die ik in het donker zet?
3. Kiemplantjes die ik in het licht zet, zijn na een paar dagen langer dan kiemplantjes die ik in het donker zet.
4. Kiemplantjes die in het donker groeien, zijn na een paar dagen langer dan kiemplantjes die in het licht groeien.

Bij een werkplan is het belangrijk dat je één ding tegelijk onderzoekt.

1. waar
2. niet waar

Maken 

opdr. 1, 5 en 6

blz. 56 t/m 63