Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
7.1
7.1
1 / 14
suivant
Slide 1:
Diapositive
Cette leçon contient
14 diapositives
, avec
diapositives de texte
.
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
7.1
Slide 1 - Diapositive
de auto, de auto's
- Een auto is een voertuig met vier wielen. Je kunt ermee rijden op de weg.
zinnen:
Ik rij met de auto naar mijn werk.
De auto is rood en snel.
Slide 2 - Diapositive
de boot, de boten
-Een boot is een voertuig voor op het water.
zinnen:
Wij varen met de boot naar het eiland.
De boot is groot en wit.
Slide 3 - Diapositive
de bus, de bussen
-Een bus is een groot voertuig voor veel mensen.
zinnen:
Ik ga met de bus naar school.
De bus komt om acht uur.
Slide 4 - Diapositive
de fiets, de fietsen
- Een fiets heeft twee wielen. Je trapt met je voeten.
zinnen:
Hij gaat met de fiets naar de winkel.
Mijn fiets is blauw.
Slide 5 - Diapositive
laat
-Niet op tijd.
zinnen:
De bus komt laat aan.
Ik ben laat voor de les.
Slide 6 - Diapositive
de metro, de metro’s
-Een trein die in de stad rijdt, vaak onder de grond.
zinnen:
Wij nemen de metro naar het centrum.
De metro is snel en goedkoop.
Slide 7 - Diapositive
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij nemen)
-I
ets pakken of gebruiken.
zinnen:
Ik neem de trein naar Amsterdam.
Wij nemen een taxi naar het hotel.
Slide 8 - Diapositive
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen)
Van de ene naar de andere plek gaan.
zinnen:
Ik reis met het vliegtuig naar Spanje.
Wij reizen met de trein naar Parijs.
Slide 9 - Diapositive
het station, de stations
De plek waar de trein stopt.
zinnen:
Wij wachten op het station.
Het station is groot en druk.
Slide 10 - Diapositive
het vliegtuig, de vliegtuigen
- Een voertuig dat in de lucht vliegt.
zinnen:
Ik vlieg met het vliegtuig naar Turkije.
Het vliegtuig vertrekt om tien uur.
Slide 11 - Diapositive
de tram, de trams
Een voertuig dat op rails in de stad rijdt.
zinnen:
De tram stopt bij de halte.
Ik neem de tram naar het museum.
Slide 12 - Diapositive
de trein, de treinen
-Een lang voertuig dat op rails rijdt.
zinnen:
De trein is snel en comfortabel.
Wij reizen met de trein naar Utrecht.
Slide 13 - Diapositive
Invuloefening: Hoe reis jij? 🚂🚗
Vul de juiste woorden in:
Ik ga met de _______ naar mijn werk. (twee wielen, zonder motor)
Wij _______ met het vliegtuig naar Spanje. (werkwoord)
Jullie nemen de _______ naar het centrum. (onder de grond)
Mijn oma reist graag met de _______ omdat het comfortabel is. (op rails, meerdere wagons)
Zij komt te _______ omdat de bus vertraging heeft. (niet op tijd)
Ik zie veel _______ in de haven. (op het water)
Op het _______ wacht ik op de trein. (plek waar je op de trein stapt)
Mijn vader _______ de auto naar zijn werk. (werkwoord: gebruiken)
De kinderen gaan met de _______ naar school. (openbaar vervoer met wielen)
In de stad rijdt een _______ over rails, maar niet onder de grond.
Slide 14 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Ontdek de wereld van transport!
March 2023
- Leçon avec
17 diapositives
7.1: Ik ga op reis.
November 2023
- Leçon avec
16 diapositives
NT2
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Alfa 3 17/2 Reizen
February 2022
- Leçon avec
13 diapositives
NT2
MBO
Studiejaar 3
woordenschat vervoer
September 2024
- Leçon avec
36 diapositives
Woordenschat
Basisschool
Groep 1,2
Thema Vervoer; Openbaar vervoer
October 2024
- Leçon avec
28 diapositives
Verkeer
Basisschool
Groep 3-5
Thema Vervoer; Openbaar vervoer
January 2025
- Leçon avec
28 diapositives
Verkeer
Basisschool
Groep 3-5
Thema Vervoer; Openbaar vervoer
March 2023
- Leçon avec
29 diapositives
Verkeer
Basisschool
Groep 3-5
Thema Vervoer; Openbaar vervoer
January 2025
- Leçon avec
25 diapositives
Verkeer
Basisschool
Groep 3-5