Rekenles 24-3-2020

Rekenles 24-3-2020
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Rekenles 24-3-2020

Slide 1 - Diapositive

Wat ga je leren?
- welke uitgaven je kunt hebben
- hoe je berekeningen rondom je inkomen kunt maken
- wat een begroting is
- hoe je een begroting moet maken
- hoe het verschil ligt tussen munteenheden

Slide 2 - Diapositive

Wat weet je al over Economie en geld? 
Economie/Geld

Slide 3 - Carte mentale

Hoe kom jij
aan je geld?

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Vidéo

Keuzes maken

Keuzes maken hoort bij het omgaan met geld.

Als je alleen woont, moet je soms pijnlijke keuzes maken want meestal heb je niet genoeg geld om alles te kopen.

Veel behoeften (wensen) en te weinig middelen.

Slide 6 - Diapositive

Waar geef jij geld aan uit?

Slide 7 - Carte mentale

1 omschrijving is FOUT. Welke is dat?
A
Geld dat je krijgt en verdient noem je inkomsten
B
Geld wat je bewaart om later iets van te kopen noem je sparen
C
Geld dat je uitgeeft noem je uitgaven
D
Als je geld op je rekening spaart dan moet je daar geld voor betalen: rente

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

3 soorten uitgaven:
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
  • Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
  • vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

  • incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Druk op de oogjes!

Slide 11 - Diapositive

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Winkel uitgaven

Slide 12 - Quiz

Abonnement voor internet is een voorbeeld van:
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
D
verwenuitgave

Slide 13 - Quiz

De huur van je woning is een voorbeeld van:
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Luxe uitgaven

Slide 14 - Quiz

Een dagje naar de sauna is een voorbeeld van:
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Luxe uitgaven

Slide 15 - Quiz

Een nieuwe telefoon is een voorbeeld van:
A
Een dagelijkse uitgave
B
Een vaste uitgave
C
Een incidentele uitgave
D
Een bijzondere uitgave

Slide 16 - Quiz

Benzine tanken is een voorbeeld van ...
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Speciale uitgaven

Slide 17 - Quiz

Filmpje over uitgaven
Je gaat kijken naar een filmpje over je uitgaven en hoe je dit inzichtelijk kunt maken. Aanvullend kun je kijken op een websites met allerlei informatie. 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Diapositive

Reken uit: je krijgt 5,25 euro zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
En hoeveel is dat per jaar?

Slide 22 - Question ouverte

Je verdient per jaar 17.120 euro. Hoeveel verdien je dan per maand? En hoeveel per dag?

Slide 23 - Question ouverte

Je verdient per maand 2345 euro. Alle lasten moeten eraf. Hoeveel geld kun je sparen? Schrijf ook de hele berekening erbij!!
Vaste lasten
37% huur
14% boodschappen
14% verzekeringen
12% benzine
8% overige persoonlijke uitgaven
5% goede doelen
3% overig

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven
Dit is een sleepvraag. Sleep naar het juiste antwoord!
Huishoudelijke uitgaven
huishoudelijke apparaten
huur of hypotheek

Slide 27 - Question de remorquage

Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 28 - Quiz

Uitgaven
Dagelijkse uitgaven:.........................................?

......................................................> wasmachine, auto, vakantie


Vaste lasten:...................................................?

Slide 29 - Diapositive

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 30 - Diapositive

Hoe ziet jouw begroting eruit? Maak het op een blaadje en maak daarna een foto. Zie als voorbeeld dia 30 of 31.
Aanvulling
Deze inkomsten en uitgaven krijgt alleen de docent te zien. Heb je daar problemen mee? Dan maak je een voorbeeld wat lijkt op jouw gegevens. Het zal puur een educatieve opdracht zijn, het zal verder nergens anders voor gebruikt worden.

Slide 31 - Question ouverte

'Prioriteiten stellen' betekent...
A
Kiezen wat je het leukst vindt
B
Kiezen wat je het meest belangrijk vindt
C
Kiezen wat je het lekkerst vindt
D
Kiezen wat je het minst leuk vindt

Slide 32 - Quiz

Hoe noem je het bedrag waar je van rond moet komen:?
A
Begroting
B
Budget
C
Saldo
D
geen van allen

Slide 33 - Quiz

0

Slide 34 - Vidéo

Welke munteenheid wordt er gebruikt in jouw land? Wat is het verschil met de euro? 1 euro = ....

Slide 35 - Question ouverte

Wat heb je deze les geleerd?
Geef ook aan wat je van de les vond en of je er nog meer informatie/lessen over wilt of niet.

Slide 36 - Question ouverte