Quizz thema 6 Gaswisseling

Bij het klokdiertje(zie foto) vindt stofwisseling plaats via het celmembraan
A
Juist
B
Onjuist
1 / 33
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Bij het klokdiertje(zie foto) vindt stofwisseling plaats via het celmembraan
A
Juist
B
Onjuist

Slide 1 - Quiz

Bij het pantoffeldiertje vindt gaswisseling plaats via het celmembraan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Bij muggenlarven vindt gaswisseling plaats via het celmembraan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Een wesp maakt vaak bewegingen met zijn achterlijf, waarom maakt hij deze bewegingen.
A
Om dat hij ADHD heeft
B
Omdat hij zo zijn vijanden op afstand houdt
C
Omdat hij jeuk heeft
D
Om adem te halen

Slide 4 - Quiz

Bij dit dier vindt gaswisseling via de kieuwen plaats.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Bij dit dier vindt gaswisseling via de kieuwen plaats.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Bij dit dier vindt gaswisseling via de kieuwen(walvishaai).
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Een pad heeft longen, via welk ander orgaan vindt bij een pad ook gaswisseling plaats.
A
Via de mond
B
Via de staart
C
Via de huid
D
Via de ogen

Slide 8 - Quiz

Bij neusademhaling komt er meer zuurstof binnen dan bij mondademhaling?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Door neusademhaling worden de ziekte verwekkers uit de lucht beter tegengehouden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

In welke stand bevinden zich de huig het strotklepje bij eten, om de longen te beschermen.
A
Huig naar beneden en strotklepje naar beneden
B
Huig naar beneden en strotklepje naar boven
C
Huig naar boven en strotklepje naar boven
D
Huig naar boven en strotklepje naar beneden

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er bij verslikken?
A
Er komt voedsel in de luchtpijp
B
Er komt lucht in de slokdarm

Slide 12 - Quiz

De trilhaartjes hebben een functie in de wand van de luchtwegen, welke functie is dat?
A
De binnenstromende lucht keuren.
B
Ingeademde stofdeeltjes tegenhouden.
C
Slijm produceren.
D
Slijm verplaatsen naar de keelholte.

Slide 13 - Quiz

In welk(e) deel/delen komen trilharen voor in de afbeelding?
A
luchtpijp
B
slokdarm
C
neus en luchtpijp
D
mond en slokdarm

Slide 14 - Quiz

Waar is de wand verstevigd met hoefijzervormig kraakbeen.
A
in de kleine luchtwegen
B
in de longblaasjes
C
in de gehele luchtpijp en de bronchien

Slide 15 - Quiz

Wanneer is het zuurstof gehalte in een longblaasje het hoogst?
A
Vlak na het inademen
B
Vlak voor het uitademen
C
Tijdens het uitademen

Slide 16 - Quiz

Medicijnen die je inademt via een inhalator worden snel in het bloed opgenomen omdat?
A
De longblaasje en longhaarvaten een dunne wand hebben.
B
Het grote gezamelijke oppervlak van de longblaasjes.
C
Door de antwoorden van A en B samen

Slide 17 - Quiz

Voor alcohol controle gebruikt de politie een blaastest. Wat meten ze met de blaastest?
A
De alcohol die door de speekselklieren wordt afgegeven
B
De alcoholdampen die zich nog in de maag bevinden
C
De alcoholdampen die via de longen worden afgegeven

Slide 18 - Quiz

In welke richting bewegen de ribben en het borstbeen bij een normale inademing?
A
Ribben en borstbeen omhoog en naar voren. Middenrif omhoog.
B
Ribben en borstbeen omhoog en naar voren. Middenrif omlaag.
C
Ribben en borstbeen omlaag en terug. Middenrif omhoog.
D
Ribben en borstbeen omlaag en terug. Middenrif omlaag.

Slide 19 - Quiz

Bij welke ADEMHALING GAAT DE BUIKWAND NAAR VOREN?
A
Bij inademing door middel van middenrifademhaling
B
Bij inademing door middel van ribademhaling
C
Bij uitademing door middel van middenrifademhaling
D
Bij uitademing door middel van ribademhaling

Slide 20 - Quiz

Bij ribademhaling in ademen gebeuren er de volgende dingen. 1 de borstholte wordt groter-2 de longen worden groter-3 de lucht stroomt naar binnen-4 de ribben en het borstbeen bewegen omhoog.
Zet dit in de juiste volgorde
A
1-4-3-2
B
2-3-4-1
C
3-2-1-4
D
4-1-2-3

Slide 21 - Quiz

Het middenrif beweegt omhoog, wordt de borstholte grote of kleiner? en heeft dit in- of uitademing tot gevolg?
A
groter, en inademing vindt plaats.
B
groter, en uitademing vindt plaats.
C
kleiner, en inademing vindt plaats.
D
kleiner, en uitademing vindt plaats.

Slide 22 - Quiz

Gaat bij hikken het middenrif omhoog of omlaag? En heeft dit in- of uitademing tot gevolg
A
omhoog -inademing
B
omhoog - uitademing
C
omlaag-inademing
D
omlaag -uitademing

Slide 23 - Quiz

Wordt door roken astma veroorzaakt?
En COPD?
A
Alleen Astma
B
Alleen COPD
C
Beide
D
Geen van Beide

Slide 24 - Quiz

Zijn tijdens een astma aanval de kleine spiertjes in de luchtwegen aangespannen of ontspannen? En is het slijmvlies in de lucht wegen erg dun of verdikt?
A
spiertjes- samen getrokken slijmvlies-erg dun
B
spiertjes- samen getrokken slijmvlies-verdikt
C
spiertjes- ontspannen slijmvlies-erg dun
D
spiertjes- ontspannen slijmvlies- verdikt

Slide 25 - Quiz

Van welke verschijnselen heeft een COPD patiënt vaak last? Wat is een belangrijke veroorzaker van COPD?
A
verschijnsel -huiduitslag veroorzaker-roken
B
verschijnsel -huiduitslag veroorzaker-huisstofmijt
C
verschijnsel -benauwheid en hoesten veroorzaker-roken
D
verschijnsel -benauwheid en hoesten veroorzaker-huisstofmijt

Slide 26 - Quiz

Waar is een hooikoortspatiënt speciaal gevoelig voor?
A
Voor huidschilfers van dieren
B
Huisstof
C
Sigarettenrook
D
Stuifmeelkorrels

Slide 27 - Quiz

Vier verschijnselen die kunnen optreden ten gevolge van een allergische reactie zijn; branderig gevoel, jeuk, huiduitslag en ontstekingen.
Juist of Onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Sigarettenrook is een mengsel van gassen en fijne teerdruppeltjes
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

Rokershoest ontstaat doordat de trilharen bij rokers veel slijm uit de luchtwegen verwijderen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Rookverslaving wordt o.a. veroorzaakt door de nicotine in een sigarettenrook.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Door koolstofmono-oxide kan het bloed minder zuurstof vervoeren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Jullie halen allemaal een voldoende voor de toets van Thema 6.
A
Oh nee toch niet
B
Toch wel

Slide 33 - Quiz