Week 3 - herhaling woordenschat en (foutieve) samentrekking

Welkom!
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
  • Herhaling woordenschat
  • Herhaling (foutieve) samentrekking
  • Herhaling tussen -n 

Slide 2 - Diapositive

Beeldspraak
  • Vergelijking: Je vergelijkt het object (de werkelijkheid) met een beeld (figuurlijk) . Hans is zo rood als een tomaat
  • Metafoor: Je noemt alleen het beeld en niet datgene waarnaar het verwijst. Die tomaat heeft hard gesport!
  • Personificatie: levenloos ding/ dier/begrip een menselijke eigenschap geven. De bomen fluisteren haar naam.


Slide 3 - Diapositive

Stijlfiguren
  • Tegenstelling
  •  Herhaling (repetitio)
  • Opsomming (enumeratio)
  • Drieslag (opsomming van 3 vaste woorden) Ik kwam, zag en overwon.
  • Climax (opsomming die steeds hoger oploopt)
  • Omgekeerde climax (opsomming die afzwakt)

Slide 4 - Diapositive

Stijlfiguren
  • Hyperbool (overdrijving)
  •  Understatement (afzwakken)
  • Eufemisme (iets minder hard over laten komen)
  • (vwo) Litotes (je ontkent het tegenovergestelde - jij bent niet dom!)

Slide 5 - Diapositive

Uur na uur gebeurde er niets.
A
omgekeerde climax
B
climax
C
herhaling
D
opsomming

Slide 6 - Quiz

Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk jongetje.
A
omgekeerde climax
B
climax
C
herhaling
D
opsomming

Slide 7 - Quiz

Hij voelde zich goed, geweldig, fantastisch toen hij geslaagd was.
A
opsomming in drieën
B
climax
C
herhaling
D
opsomming

Slide 8 - Quiz

'Nee, nee, nee!' siste moeder boos.
A
drieslag
B
climax
C
herhaling
D
omgekeerde climax

Slide 9 - Quiz

Ik heb geen oog dichtgedaan
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 10 - Quiz

"Leuk karretje," zei de vrouw toen ze de BMW zag.
A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 11 - Quiz

Grammatica/formuleren

Slide 12 - Diapositive

3.D Van de 16e tot de 20e eeuw was het Britse rijk groter dan ooit. Samentrekking op
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 13 - Quiz

Merel reed bijna door rood licht en kwam daardoor net niet te laat. Samentrekking op
A
woordniveau
B
woordgroepsniveau
C
zinsniveau

Slide 14 - Quiz

Voor mijn verjaardag heb ik allemaal feestneuzen en -mutsen gekocht. Samentrekking op
A
Woordniveau
B
Woordgroepsniveau
C
Zinsniveau

Slide 15 - Quiz

Mijn buren reden met de auto naar Urk en wandelden vervolgens door de polder naar Emmeloord.
A
wel samentrekken
B
niet samentrekken: er is verschil in betekenis
C
niet samentrekken: er is verschil in functie
D
niet samentrekken: er is verschil in getal

Slide 16 - Quiz

Op dit plein wordt een muziektent gebouwd en houten banken geplaatst.
A
wel samentrekken
B
niet samentrekken: er is verschil in betekenis
C
niet samentrekken: er is verschil in functie
D
niet samentrekken: er is verschil in getal

Slide 17 - Quiz

Altijd berekende Johan de inkomsten en Alfred de uitgaven.
A
wel samentrekken
B
niet samentrekken: er is verschil in betekenis
C
niet samentrekken: er is verschil in functie
D
niet samentrekken: er is verschil in betekenis

Slide 18 - Quiz

Deze winter wordt waarschijnlijk heel koud en ga ik zeker op wintersport.
A
wel samentrekken
B
niet samentrekken: er is verschil in betekenis
C
niet samentrekken: er is verschil in functie
D
niet samentrekken: er is verschil in betekenis

Slide 19 - Quiz

Met of zonder -n?
Die boeken zijn al erg oud, maar sommige(n) zijn best leuk
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 20 - Quiz

Enkele/enkelen van die slangen zijn levensgevaarlijk.
A
Enkele
B
Enkelen

Slide 21 - Quiz

Enkele/Enkelen wilden het liefst vandaag de toets al maken.
A
Enkele
B
Enkelen

Slide 22 - Quiz

De reizigers willen wel naar het strand, maar sommige/sommigen willen niet zwemmen.
A
sommige
B
sommigen

Slide 23 - Quiz

En nu?
Zelf oefenen/nakijken/vragen stellen

Slide 24 - Diapositive