Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 90 min
Éléments de cette leçon
BS3: De lever en
BS4: De nier
H5
Thema 5
Gaswisseling en uitscheiding
Slide 1 - Diapositive
https://meet.google.com/lookup/bz4jphzfwy
Slide 2 - Diapositive
Als je maximaal uitademt, dus zo ver je kan de lucht uit je longen weg te blazen, blijft er altijd een hoeveelheid lucht achter in de luchtwegen. Hoe wordt deze hoeveelheid lucht genoemd? Maak eventueel gebruik van BINAS 83-B
A
ademvolume
B
vitale capaciteit
C
restvolume
D
uitademingsreserve-
volume
Slide 3 - Quiz
Iemand die snorkelt heeft een verlenging van zijn luchtpijp waardoor hij moet ademen. Dat deel van de luchtwegen waar wel lucht stroomt maar GEEN diffusie van O2 naar de longen plaatsvindt wordt de dode ruimte genoemd. De snorkelaar ademt normaal. Leg uit of deze persoon een hogere of lagere diffusiesnelheid heeft van O2 in de longen in vergelijking met iemand die niet snorkelt.
Slide 4 - Question ouverte
Bij borstademhaling gebeurt er van alles. Sleep per orgaan de juiste gebeurtenis naar in- of uitademen
Inademen
uitademen
Tussenripspieren
Borstkas
Longen
Luchtdruk in longen
Trekken samen
ontspannen
Breder
Smaller
Kleiner
Groter
Kleiner
Groter
Slide 5 - Question de remorquage
In de afbeelding zie je links een geopend huidmondje en rechts een gesloten huidmondje.
Wat is waar over deze afbeelding?
A
Het huidmondje is geopend als er sprake is van turgor in de sluitcellen
B
Bij een tekort aan water zal het huidmondje open staan.
C
Osmose speelt geen rol bij het openen en sluiten van huidmondjes.
D
Bij geopende huidmondjes vindt er uitwisseling plaats van O2 en N2
Slide 6 - Quiz
Leerdoelen
Je kan omschrijven hoe de bouw van de lever optimaal is aangepast aan de functie van de lever
Je kent de verschillende functies van de lever
Je kunt beschrijven hoe de lever bijdraagt aan homeostase
Je kunt globaal beschrijven hoe de lever sommige functies uitvoert
Je kunt omschrijven hoe de bouw van de nier optimaal is aangepast aan de functie van de nier
Je kunt omschrijven welke rol ultrafiltratie en terugresorptie spelen bij homeostase en het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed
Slide 7 - Diapositive
Noteer zo veel mogelijk functies van de lever.
Slide 8 - Carte mentale
Doorbloeding van de lever
De lever is een sterk doorbloed orgaan. In tegenstelling tot andere organen is de lever aangesloten op DRIE grote bloedvaten.
Sleep de naam van het bloedvat naar de juiste plek in de afbeelding
leverader
leverslagader
poortader
Slide 9 - Question de remorquage
Twee stellingen over de bloedvaten van de lever:
1 De poortader voert bloed AF uit de de lever 2 De slagader voert zuurstof AAN naar de lever
Welke opmerking(en) is/zijn juist?
A
1 = juist
2 = juist
B
1 = juist
2 = onjuist
C
1 = onjuist
2 = juist
D
1 = onjuist
2 = onjuist
Slide 10 - Quiz
De lever zit vol met leverlobjes.
Ze zijn ongeveer 6-hoekig.
Op elk hoekpunt komen 3 takken bij elkaar van
- poortader
- leverslagader
- galgang
De poortader en leverslagader voeren bloed AAN
Het bloed stroomt door holtes tussen levercellen
In het midden zit een tak van de leverader. Deze voert bloed AF.
Slide 11 - Diapositive
Welke opmerking over leverlobjes is juist? Maak eventueel gebruik van BINAS 82-D
A
Bloed stroomt van de hoeken naar het midden
B
Bloed stroomt van het midden naar de hoekpunten
C
geproduceerd gal wordt afgegeven aan de leverader
D
Galgangen voeren gal AAN
Slide 12 - Quiz
Meindert heeft weer reuzehonger en het is bijna 10 uur geleden dat hij zijn 5 boterhammen ad Nu wordt ook de glucoseconcentratie gemeten van de volgende drie bloedvaten: 1 leverader 2 leverslagader 3 poortader
In welk bloedvat wordt de hoogste glucoseconcentratie gemeten?
A
leverader
B
leverslagader
C
poortader
Slide 13 - Quiz
Meindert heeft reuzehonger en werkt in 15 minuten 5 boterhammen met hagelslag weg. Ongeveer 90 minuten na deze maaltijd wordt de glucoseconcentratie gemeten van de volgende drie bloedvaten: 1 leverader 2 leverslagader 3 poortader
In welk bloedvat wordt de hoogste glucoseconcentratie gemeten?
A
leverader
B
leverslagader
C
poortader
Slide 14 - Quiz
Sleep het bloedvat naar de bijbehorende omschrijving
In dit bloedvat wisselen bloedwaarden van glucose, aminozuren en andere stoffen sterk. Dit wordt veroorzaakt door de darmen. Soms verteren ze een maaltijd en zit er veel stoffen in het bloed. Soms doen de darmen niets en zitten er juist weinig stoffen in het bloed
In dit bloedvat is er altijd een hogere zuurstofverzadiging van hemoglobine. De concentratie opgeloste stoffen is ongeacht de situatie stabiel
Het bloed van dit vat is vrij zuurstofarm. Ook de concentraties van opgeloste stoffen is in dit vat erg stabiel
leverslagader
poortader
leverader
Slide 15 - Question de remorquage
Met homeostase wordt bedoeld: Het constant houden van bepaalde waarden in het .
Leg uit hoe de lever een grote bijdrage levert aan de homeostase van de concentraties van veel stoffen in het bloed.
Slide 16 - Question ouverte
GALPRODUCTIE
De lever produceert gal en geeft dit via de galgangen af aan de galblaas.
Gal wordt afgegeven bij elke maaltijd.
Gal bestaat uit twee componenten:
- Galzure zouten
- Bilirubine
Galzure zouten emulgeren vetten
Bilirubine is een groenige stof die ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen. Deze wordt via de gal uit de lever verwijderd.
Slide 17 - Diapositive
De lever en koolhydraatstofwisseling
Glucoseconcentratie in het bloed hoog?
Dan maakt de alvleesklier insuline
De lever slaat dan glucose in de levercellen in de vorm van glycogeen.
Glucoseconcentratie in het bloed laag?
Dan maakt de alvleesklier insuline
De levercellen breken dan glycogeen af en geven ontstane glucose af aan het bloed
Meer glucose nodig?
Dan maken levercellen dat (uit vetzuren of aminozuren)
Slide 18 - Diapositive
De lever en eiwitstofwisseling
De levercellen slaan GEEN aminozuren op!
Te kort aan bepaalde aminozuren?
NIET-essentiële aminozuren worden opgebouwd uit andere aminozuren: TRANSAMINERING
Te veel aminozuren?
Deze worden dan afgebroken: DEAMINERING
Hierbij ontstaat ureum
Deze stof geeft urine zijn kleur en geur
Slide 19 - Diapositive
Ontgifting
De lever cellen verwijderen gifstoffen uit het bloed en breken deze af.
Meestal ontstaan hierbij onschadelijke metabolieten.
Deze metabolieten worden dan door een ander orgaan uitgescheiden
Voorbeelden zijn:
- ethanol (alcohol)
- medicijnen (paracetamol)
Dit is de belangrijkste reden waarom bepaalde medicijnen uitwerken.
Het ene medicijn wordt sneller afgebroken dan het andere.
Slide 20 - Diapositive
Sommige stoffen worden door de lever uitgescheiden. Dat wil zeggen, ze worden uit het bloed gehaald en worden dan via een andere weg dan het bloed uit het lichaam verwijderd.
Leg uit hoe de lever bijdraagt aan de uitscheiding van bilirubine.
Slide 21 - Question ouverte
Bij een verstopping van de galwegen kan er onvoldoende of zelfs geen gal worden afgevoerd naar de galblaas. Een symptoom hiervan is geelzucht. De huid en het harde oogvlies worden dan (veel) geler dan normaal. Leg uit hoe deze verschijnselen ontstaan.
Slide 22 - Question ouverte
Een onderzoeker doet onderzoek naar een medicijn. Uit dierproeven is gebleken dat het nieuwe medicijn een hoge afbraaksnelheid kent in de lever.
- Leg uit of dit medicijn naar waarschijnlijkheid kort- of langwerkend is - Leg uit of de aanbevolen dosis voor dit medicijn hoog of laag zal zijn.
Slide 23 - Question ouverte
Basisstof 4: De nier
De nieren zijn uitscheidingsorganen
Uitscheiding
Het verwijderen van stoffen uit het interne milieu
De nieren scheiden uit door stoffen uit het bloed te verwijderen en deze vervolgens via het nierbekken en de urineleider naar de blaas te vervoeren.
Slide 24 - Diapositive
Naast de nieren zijn er nog 3 andere organen die een uitscheidingsfunctie hebben.
Welke organen zijn dat?
A
1 = milt
2 = schildklier
3 = lever
B
1 = alvleesklier
2 = longen
3 = huid
C
1 = lever
2 = maag
3 = baarmoeder
D
1 = longen
2 = lever
3 = huid
Slide 25 - Quiz
Sleep de stof naar het orgaan dat die stof uitscheidt.
Sommige stoffen kan je bij meerdere organen plaatsen.
longen
lever
nieren
huid
H2O
ureum
bilirubine
CO2
Na
Slide 26 - Question de remorquage
Uitscheiding door de nier
Twee processen zijn verantwoordelijk voor de uitscheiding van de nier:
1 ultrafiltratie
2 terugresorptie
ULTRAFILTRATIE
onder hoge druk wordt veel bloedplasma met daarin afvalstoffen maar ook nuttige stoffen uit de bloedvaatjes geperst
ASELECTIEF
er vindt geen selectie plaats op wat eruit wordt gefilterd
TERUGRESORPTIE
Nuttige stoffen en water worden uit het filtraat gehaald omdat ze herbruikbaar zijn. Dit gebeurt door actief transport en osmose.
SELECTIEF
er wordt nauwkeurig bepaald welke stoffen en hoeveel ervan wordt teruggenomen
Slide 27 - Diapositive
1
2
3
De afbeelding laat een NEFRON (niereenheid) zien. Er zitten meer dan een miljoen nefronen in je nier.
Een nefron is de kleinste werkzame eenheid van een nier.
1 = kapsel van Bowman
Hierin vind ultrafiltratie plaats.
Vocht wordt uit de bloedvaatjes (glomerulus) geperst.
Dit levert 125 mL filtraat op per L bloed
Dat is 180 filtraat per dag!!!
Het filtraat wordt voorurine genoemd.
Slide 28 - Diapositive
Leg uit waarom naast ultrafiltratie ook terugresorptie moet plaatsvinden. Gebruik water als voorbeeld in je uitleg.
Slide 29 - Question ouverte
1
2
3
2 = nierbuisjes en lus van Henle
In deze gangen worden nuttige stoffen actief geresorbeerd.
je moet vooral denken aan:
- glucose
- Na
- K
Door deze actief te transporteren naar het bloed, stijgt de osmotische waarde van het weefsel en het bloed ENORM!
Slide 30 - Diapositive
Na, K en glucose worden ACTIEF terug getransporteerd naar het weefsel en daarna naar het bloed.
Wat betekent dit?
A
Dat betekent dat kaboutertjes met emmertjes deze stoffen overhevelen
B
Dat betekent dat het energie kost
C
Dat betekent dat deze stoffen tegen de concentratiegradiënt in worden verplaatst
D
Dat betekent dat het energie kost OMDAT de stoffen tegen de concentratiegradiënt in worden verplaatst.
Slide 31 - Quiz
De osmotische waarde van het weefsel direct NAAST de nierbuisjes stijgt door dit actieve transport ENORM.
Leg uit hoe dit bijdraagt aan de terugresorptie van water.
Slide 32 - Question ouverte
1
2
3
3 = verzamelbuisjes
Nadat de terugresorptie BIJNA is afgerond is de 180 L/dag voorurine teruggebracht naar ongeveer 1,5-2 L/dag
In het verzamelbuisje vindt ook regeling plaats.
Onder invloed van hormonen wordt er nu nog wat meer of minder H2O, Na en K geresorbeerd.
Als er een tekort is, wordt er meer geresorbeerd. Bij een overschot minder.
Slide 33 - Diapositive
Zoek op in BINAS
Welk hormoon regelt de terugresorptie van water?
A
TSH
B
ACTH
C
ADH
D
FSH
Slide 34 - Quiz
Zoek op in BINAS
Welk hormoon regelt de resorptie van K en Na in de nieren?
Slide 35 - Question ouverte
Bestudeer de tabel in de afbeelding aandachting.
Welke stof word NIET teruggeresorbeerd?
A
eiwitten
B
glucose
C
Na
D
ureum
Slide 36 - Quiz
Bestudeer de tabel in de afbeelding aandachting.
Welke stof worden NIET door ultrafiltratie uit het bloed verwijderd?
A
eiwitten
B
glucose
C
Na
D
ureum
Slide 37 - Quiz
Leerdoelen
Je kan omschrijven hoe de bouw van de lever optimaal is aangepast aan de functie van de lever
Je kent de verschillende functies van de lever
Je kunt beschrijven hoe de lever bijdraagt aan homeostase
Je kunt globaal beschrijven hoe de lever sommige functies uitvoert
Je kunt omschrijven hoe de bouw van de nier optimaal is aangepast aan de functie van de nier
Je kunt omschrijven welke rol ultrafiltratie en terugresorptie spelen bij homeostase en het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed
Slide 38 - Diapositive
Huiswerk voor de volgende les
Je hebt deze lessonup helemaal doorgewerkt
Je hebt op bvj online de volgende opgaven gemaakt: