wk 46 Werkwoordspelling oefenen

Grammatica blok 1
- je kan de persoonsvorm vinden
- je kan de persoonsvorm spellen
- je kent de spelling van de pv in de o.t.t. en o.v.t.
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Grammatica blok 1
- je kan de persoonsvorm vinden
- je kan de persoonsvorm spellen
- je kent de spelling van de pv in de o.t.t. en o.v.t.

Slide 1 - Diapositive

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is WW.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt:
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd.


Slide 3 - Diapositive

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rood
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 4 - Question de remorquage

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 5 - Question de remorquage

Op welke twee manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 6 - Question ouverte

Verander de zin van tijd.
Vanochtend ging ik op tijd naar school.

Slide 7 - Question ouverte

Doe de vraagproef.
De minister bedankte zijn collega met een handdruk.

Slide 8 - Question ouverte

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.  

Slide 9 - Diapositive

De persoonsvorm
Een werkwoord.
Er is altijd één persoonsvorm!

Slide 10 - Diapositive

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 11 - Diapositive

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Slide 12 - Diapositive

Theorie werkwoorden 
Een werkwoord is een woordsoort.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand kan doen of wat er gebeurt.
In een zin staat tenminste één werkwoord.

Er zijn werkwoorden met een onduidelijke betekenis zoals: hebben, zullen, kunnen, worden of zijn. 

Slide 13 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De loempia's vliegen door de lucht.

Slide 14 - Question ouverte

Welkom
  • Leg klaar:
  • Boek Nieuw Nederlands
  • Laptop  dicht op tafel



Slide 15 - Diapositive

Toets Werkwoordspelling
Lees en luister de theorie in de paragraaf:

8.persoonsvorm tegenwoordige tijd
9.sterke en zwakke werkwoorden
10.persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden
11.persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
12.onregelmatige werkwoorden
13.mixopdrachten werkwoordspelling
Maak trainen en oefentoetsen.








Slide 16 - Diapositive

Werkwoordspelling
  • Max fietst elke dag 20 km naar school.
  • PV?
  • fietst
  • Wanneer vier je je verjaardag?
  • PV?
  • vier

Slide 17 - Diapositive

Werkwoordspelling
  • branden (teg. tijd)
  • Hij ......... zijn vingers aan de warme pan.
  • brandt
  • branden (verleden tijd)
  • Ik  ..........  mij aan de warme pan.
  • brandde
  • sterk of zwak?

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordspelling
  • verbazen (verleden tijd)
  • Het .......... mij dat je zo snel klaar was.
  • verbaasde
  • sterk of zwak?

Slide 19 - Diapositive

Werkwoordspelling
  • zijn (tegenwoordige tijd)
  • Sam, je ......... je oplader vergeten.
  • bent
  • zullen (teg. tijd)
  • Morgen ..... ik de fictiedossiers nakijken.
  • zal
  • onregelmatige werkwoorden

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Toets Werkwoordspelling
Lees en luister de theorie in de paragraaf:

8.persoonsvorm tegenwoordige tijd
9.sterke en zwakke werkwoorden
10.persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden
11.persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
12.onregelmatige werkwoorden
13.mixopdrachten werkwoordspelling
Maak trainen en oefentoetsen.








Slide 22 - Diapositive

Planning

  • week 46            Werkwoordspelling Oefenen
  • week 47            Toets werkwoordspelling

Slide 23 - Diapositive

Doelen
  • je kan de persoonsvormen (PV) in de o.t.t en o.v.t juist spellen
  • je kan de zwakke en sterke werkwoorden
  • je kent de stappen in het werkwoordschema
  • je kan zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd juist vervoegen
  • Je leert onregelmatige werkwoorden


Slide 24 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
  • hebben
  • o.t.t. (ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij)
  • ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben, jullie hebben
  • o,v,t
  • ik had, jij had, hij had, wij hadden

Slide 25 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
  • zijn
  • o.t.t. (ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij)
  • ik ben, jij bent, hij is, wij zijn, jullie zijn
  • o,v,t
  • ik was, jij was, hij was, wij waren

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien

Wat is de persoonsvorm?
'Er worden zeventien katten gevoerd.'
Tekst

Slide 28 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
'Tien dagen per jaar is het feest in Hengelo.'

Slide 29 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de zin?
'Met hoeveel mensen mogen we tegenwoordig nog feest vieren?'

Slide 30 - Question ouverte

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 31 - Diapositive

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om de persoonsvorm goed te schrijven.

Slide 32 - Diapositive

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Dit kan aan de hand van het werkwoord 'lopen'.


Slide 33 - Diapositive

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 34 - Question de remorquage

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
Werkwoorden die van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
B
Werkwoorden die niet van klank veranderen als je de pv in de verleden tijd zet.
C
Werkwoorden die aangeven dat een onderwerp sterk is.
D
Woorden die met 'sterk zijn' te maken hebben.

Slide 35 - Quiz

zingen
doen
managen
lopen
sterk werkwoord
zwak werkwoord

Slide 36 - Question de remorquage

Wat is een sterk werkwoord?
A
schilderen
B
roepen

Slide 37 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
vragen
B
darten

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Vidéo

Persoonsvorm verleden tijd
• Sterke en zwakke werkwoorden.
• Sterke werkwoorden: je kunt de spelling horen.
• Zwakke werkwoorden: ex-kofschip.

Slide 40 - Diapositive

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd op:

Vannacht (dromen) hij over zijn vakantie.

Slide 41 - Question ouverte

Sterk of zwak werkwoord?

Jij fietste
A
sterk
B
zwak

Slide 42 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog
A
sterk
B
zwak

Slide 43 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

De hond blafte
A
sterk
B
zwak

Slide 44 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

ik sliep
A
zwak
B
sterk

Slide 45 - Quiz

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
slapen - vinden - geven
B
gokken - pakken - rennen

Slide 46 - Quiz

Aan het werk ..... Huiswerk
  • Digitale methode  Cursus 7 (Werkwoord)Spelling
  • par.12 Onregelmatige werkwoorden
  • par.13 Mixopdrachten
  • VORIGE WEEK:
  • paragraaf 8 en 9: pv in o.t.t. en sterke en zwakke werkwoorden
  • paragraaf 10: pv zwakke werkwoorden in o.v.t.
  • Maak alle opdrachten die voor jou klaar worden gezet!
  • Wanneer je score beneden de 80% is, laat dan de opdracht weer open zetten en verbeter jezelf nog eens!

Slide 47 - Diapositive

Huiswerk voor di 12 sept
Maken opdr, 9 t/m 14

Leren: wat is het hele werkwoord?

Slide 48 - Diapositive