§ 3.5 Het parlement controleert
1 / 49
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
De regering is....
A
Koning en Minister
B
Koning en Parlement
Slide 7 - Quiz
Het kabinet:
A
bestaat uit de koning, ministers en staatssecretarissen
B
bestaat uit de ministers en staatssecretarissen
C
is verantwoordelijk voor de benoeming van de voorzitter van de Tweede Kamer
D
is direct gekozen
Slide 8 - Quiz
De regeringspartijen zitten in de ..
A
coalitie
B
oppositie
Slide 9 - Quiz
wat is geen regeringspartij?
A
Forum voor Democratie
B
ChristenUnie
C
VVD
D
CDA
Slide 10 - Quiz
Wat is een Regeerakkoord?
A
De regels om samen te werken in de regering.
B
Een lijst met eisen om in de regering te komen.
C
De plannen van de regering voor de komende jaren.
D
Antwoord A, B en C zijn onjuist.
Slide 11 - Quiz
WAT ZIJN AMBTENAREN?
A
mensen die heel de dag niks doen
B
mensen die werken bij de jumbo
C
mensen die werken voor de politie
D
mensen die personeel in dienst hebben
Slide 12 - Quiz
Welke drie bestuurlijke niveaus kennen we in Nederland?
A
Minister-President, Commissaris van de Koning, Burgemeester
B
Kabinet, Gedeputeerde Staten, College van B&W
C
Land, Provincie, Gemeente
D
Tweede Kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraad
Slide 13 - Quiz
Wat is een staatssecretaris?
A
Maakt de wetten
B
Helpt de ministers
C
Presenteert de miljoenennota
Slide 14 - Quiz
De minister-president...
A
...is de leider van het kabinet
B
...is de voorzitter als de ministers met elkaar vergaderen
C
...is het staatshoofd van Nederland
D
...beëdigt de ministers en staatssecretarissen
Slide 15 - Quiz
Wie kan een wetsvoorstel indienen?
A
Eerste Kamerlid en Tweede Kamerlid
B
Minister en Eerste Kamerlid
C
Koning en Minister
D
Minister en Tweede Kamerlid
Slide 16 - Quiz
een wetsvoorstel gaat:
A
eerst door de Eerste kamer, daarna door de Tweede Kamer
B
eerst door de Tweede Kamer en daarna door de Eerste kamer.
Slide 17 - Quiz
De Koning is GEEN onderdeel van
A
De regering
B
Het kabinet
Slide 18 - Quiz
De koning heeft.....
A
Veel macht
B
Vrijwel geen macht
C
Veel te zeggen
D
De belangrijkste positie
Slide 19 - Quiz
Wat is geen taak van de koning?
A
Het voorlezen van de troonrede.
B
Het ondertekenen van nieuwe wetten.
C
Het formeren van een nieuw kabinet.
D
Elke week een gesprek voeren met de minister-president.
Slide 20 - Quiz
De koning is ons:
A
staatshoofd
B
politieke leider
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN taak van de koning?
A
Handtekening zetten onder wetten
B
De troonrede voorlezen
C
Beslissen welke wetten doorgaan
D
ministers benoemen
Slide 22 - Quiz
Wie schrijft de troonrede?
A
Minister-president
B
Minister van financiën
C
Minister van geldzaken
D
De koning
Slide 23 - Quiz
Wat is de troonrede?
A
De plannen van de koning voor komend jaar
B
De plannen van de regering voor het komende jaar
Slide 24 - Quiz
Wat staat er in de Miljoenennota?
A
een overzicht van alle uitgaven en inkomsten die de regering voor dat jaar verwacht
B
een overzicht van alle uitgaven en inkomsten die de Tweede Kamer voor dat jaar verwacht
C
een overzicht van alle uitgaven en inkomsten die het parlement voor dat jaar verwacht
D
een overzicht van alle uitgaven en inkomsten die de koning voor dat jaar verwacht
Slide 25 - Quiz
wat zit er in het koffertje op Prinsjesdag
A
De miljoenen nota en rijksbegroting
B
de rijksbegroting en de troonrede
C
de troonrede en miljoenen nota
Slide 26 - Quiz
Welk van de onderstaande plannen staat vol met cijfers?
A
De rijksbegroting
B
De miljoenennota
C
De troonrede
D
De rijksbegroting en de miljoenennota
