M4 Quiz 2.2 Arbeidsmarkt

Quizzzz: 2.2 ARBEIDSMARKT
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Quizzzz: 2.2 ARBEIDSMARKT

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de arbeidsmarkt?
A
Alle vraag en aanbod van arbeid.
B
Alle mensen die werk zoeken.
C
Mensen van 15 jaar tot pensioen die werken.
D
Alle vacatures bij werkgevers.

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vraag naar arbeid komt van de
A
werknemers
B
werkgevers

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geregistreerde werkloosheid?
A
Als je ingeschreven staat bij het UWV.
B
Als je niet ingeschreven staat bij het UWV.
C
Als je zwart werkt.
D
Als je wit werkt.

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een overschot op de arbeidsmarkt is er meer ....
A
aanbod
B
vraag

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een tekort op de arbeidsmarkt zijn er te veel ....
A
banen
B
werknemers
C
werkzoekenden
D
werklozen

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
werkgevers

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van wie komt de vraag naar arbeid?
A
De beroepsbevolking
B
De werkgevers
C
De werknemers
D
De werklozen

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vraag van arbeid bestaat uit..
A
werklozen, werkenden, zelfstandigen
B
vacatures, werkenden, zelfstandigen
C
de beroepsgeschikte bevolking
D
de beroepsbevolking - alle werklozen

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de begrippen naar het juiste vak.
Vraag naar arbeid
Aanbod van arbeid
Werkgever
Werknemer
Werkgelegenheid
Beroepsbevolking
Vacatures
Werklozen

Slide 10 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is.
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vorm van werkloosheid ontstaat altijd als gevolg van dalende bestedingen?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Economische werkloosheid

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als er veel vraag is naar programmeurs, en er zijn er maar weinig, dan is het salaris hoog.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit is een overeenkomst tussen werkgever en werknemer.
A
CAO
B
Arbeidsovereenkomst
C
Flexwerk
D
Arbeidsvoorwaarden

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn primaire arbeidsvoorwaarden?
A
loon, studiekosten, auto
B
loon, vakantiedagen, auto
C
loon, werktijden vakantiedagen
D
loon, laptop, pensioen

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een overschot aan arbeiders kan leiden tot ontslag.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
Wet Minimumloon
D
Algemene wet gelijke behandeling

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: €3.000, Loonbelasting: €800, sociale premies: €150.
A
€3.950
B
€2.200
C
€2.050
D
€1.950

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een juiste omschrijving van het begrip
¨krappe arbeidsmarkt¨
A
vraag naar personeel groter is dan aanbod
B
Aanbod naar personeel groter is dan de vraag
C
Aanbod van arbeid is groter dan de vraag
D
Het geheel van vraag en aanbod van arbeid

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voor wie is een krappe arbeidsmarkt voordelig?
A
Werkgever
B
Werkzoekende
C
Niemand
D
Belastingdienst

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een ruime arbeidsmarkt heeft een tekort aan werknemers.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Juist
Bij een ruime arbeidsmarkt hebben we te maken met ...
A
hoge werkloosheid %
B
lage werkloosheid %

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

OP een krappe arbeidsmarkt is er meer/minder werkloosheid dan op een ruime arbeidsmarkt.
A
Meer
B
Minder

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

En de winnaar is ..............

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions