Congruentie en twee soorten zinnen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Tekst

Tekst

Welke woorden

doen hetzelfde?

Sleep ze naar de juiste soort!

Zelfstandig naamwoord

lidwoord

werkwoord

bijvoeglijk

naamwoord

rode

kasten

rennen

grappig

tafel

eten

worden

het

eendje

de

plastic

een

congruentie

wg/ng

Vorige les

Ik kan bepalen of een zin klopt of niet.

Ik kan uitleggen waarom een zin wel of niet klopt.

Ik weet wat congruentie is.

Wat schiet erbij jou naar binnen als je denkt aan de persoonsvorm?

Wij heeft een visgerecht gegeten.

1. Goed
2. Fout

Wat betekent congruentie?

Congruentie

Onderwerp en persoonsvorm in de zin zijn gelijk aan elkaar.

10 minuten voor bladzijde 15 in grammaticaboekje!

Vandaag

Ik ken het verschil tussen twee soorten zinnen en kan deze ook onderscheiden.

Ontdekopdracht 1: peuterpraat

Als je goed kijkt naar de betekenis kun je de zinnetjes in twee gelijke groepen verdelen. Kijk naar de betekenis van de hele zinnetjes, dus niet alleen naar de betekenis van het eerste of het tweede woord!

Welk woord past ertussen?

mama ... lief

meloen ... bah

broertje ... boos

popje ... stout

auto ... rood

snoepje ... lekker

papa ... slapen

treintje ... tjoektjoek

hondje ... blaffen

Tommie ... lachen

oma ... breien

tante ... zingen

Welk woord past ertussen?

mama is lief

meloen is bah

broertje is boos

popje is stout

auto is rood

snoepje is lekker

papa doet slapen

treintje doet tjoektjoek

hondje doet blaffen

Tommie doet lachen

oma doet breien

tante doet zingen

2 soorten zinnen

A. Zinnen waarin iets of iemand (het onderwerp) iets doet of waarin er iets gebeurt. (handeling, gebeuren, zich ergens bevinden).  (Jan bakt)

B. Zinnen waarin iets om iemand (het onderwerp) iets is. (toestand of eigenschap). ‘Jan is bakker’: daaraan zie je wat Jan is, namelijk een bakker.

A-zinnen hebben een werkwoordelijk gezegde in zich.
In ons voorbeeld (Jan bakt brood): ‘bakt’

B-zinnen hebben een naamwoordelijk gezegde in zich.
In ons voorbeeld (Jan is bakker): ‘is bakker’.

Aan de slag!

Wat? Lezen blz. 20 t/m 23 + alle opdrachten

maken die op deze bladzijdes staan!

Hoe? grammaticaboekje

Tijd? 20 minuten

Hulp? 10 zelfstandig, dan samen

Klaar? Lezen in leesboek

De jongen loopt naar school.

1. WG
2. NG

School is fantastisch.

1. WG
2. NG

De juf is ziek geworden.

1. WG
2. NG

De jongen is naar school gelopen.

1. WG
2. NG