Het werkwoord être (zijn)

Weet je nog?
Om zinnen te kunnen maken heb je werkwoorden nodig. In Chapitre 1 heb je het werkwoord "avoir" (hebben) geleerd. Hiermee kon je bijvoorbeeld in het Frans zeggen:
Ik heb een broer/een zus
of Wij hebben een hond
 
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Weet je nog?
Om zinnen te kunnen maken heb je werkwoorden nodig. In Chapitre 1 heb je het werkwoord "avoir" (hebben) geleerd. Hiermee kon je bijvoorbeeld in het Frans zeggen:
Ik heb een broer/een zus
of Wij hebben een hond
 

Slide 1 - Diapositive

Hoe zeg je in het Frans:

1. Ik heb een broer/een zus.
2. Wij hebben een hond.

Slide 2 - Question ouverte

AVOIR = HEBBEN
Mocht je de vormen van het werkwoord "avoir" (hebben) vergeten zijn, kijk en luister weer naar dit liedje:

Slide 3 - Diapositive

ÊTRE = ZIJN
In Chapitre 3 ga je het nieuwe handige werkwoord  "être" leren. Hiermee kun je weer veel zinnen maken. Net als "avoir" is dit werkwoord onregelmatig. Dit betekent dat het werkwoord een nieuwe vorm aanneemt afhankelijk van de persoon (=het onderwerp). Die vormen moet je dus uit je hoofd leren.
Luister en lees mee:

Slide 4 - Diapositive

ÊTRE = ZIJN
Als je zin begint met:       Dan gebruik je:       Vertaling:

Je                                       suis [swie]                 ik ben
Tu                                       es  [è]                       jij bent
Il/Elle                                  est  [è]                      hij/zij is
On                                      est  [è]                      we zijn of men is

Slide 5 - Diapositive

ÊTRE = ZIJN
Als je zin begint met:         Dan gebruik je:     Vertaling:       

Nous                                     sommes [som]        wij zijn
Vous                                     êtes [ed]                  jullie zijn of u bent
Ils/Elles                                 sont [sõ]                  zij zijn

Slide 6 - Diapositive

ÊTRE = ZIJN
Ook zijn de volgende 2 vormen heel handig om te weten omdat ze veel gebruikt worden:

Het is = C'est [sè] (Voorbeeld: Het is dinsdag! = C'est mardi!)

Het zijn = Ce sont [sõ] (Voorbeeld" Het zijn de lessen van de week = Ce sont les cours de la semaine.)

Slide 7 - Diapositive

ÊTRE = ZIJN

Slide 8 - Diapositive

ÊTRE = ZIJN
Ga nu naar GrandesLignes/Chapitre3/Paragraaf D
Maak in deze les opdrachten  16c, 16d, 17a, 17b en 17c


Slide 9 - Diapositive

Schrijf nu in 30 seconden de vormen van het werkwoord "être" die je hebt onthouden.




Slide 10 - Question ouverte