H1 en H2 woordenschat

H1 en H2 woordenschat
CB2A
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H1 en H2 woordenschat
CB2A

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
Huiswerk nakijken (H2 woordenschat, opdr. 4)
Maken in de les: H1 woordenschat opdr. 3 +6)
Quiz woordenschat H1 en H2

Slide 2 - Diapositive

H2 woordenschat, opdr. 4, blz. 56
Opdracht 4
1/2 1 gevels: voorkanten van gebouwen
2 monumenten: oude gebouwen; overblijfsels van een vroegere cultuur
3 reliëf: oneffenheid
4 wirwar: doolhof
5 bedrijfsactiviteiten: beroepen
6 concurrentie: strijd tussen vakgenoten
7 functioneerden: dienden; werkten
8 religieuze: kerkelijke
9 politieke: te maken hebbend met regeringsbeleid
10 overtuiging: mening; inzicht
11 raadplegen: gebruiken voor advies
12 historici: geschiedkundigen; geschiedenisdeskundigen
3 al 1 zegt (P): betekent
al 1 in het oog springend (M): de aandacht trekkend
al 1 houvast (M): steun; hulpmiddel
al 1 kronkelende (P): slingerende
al 2 vertellen (P): laten zien (de makers of opdrachtgevers ervan vertellen iets, niet de stenen)
al 2 leven (P): betekenis krijgen (geschiedenis kan niet leven)
al 2 om de hoek kijken (P en M): tevoorschijn komen; naar voren komen (concurrentie kan niet kijken; dat kunnen alleen levende wezens)
al 4 thuis te brengen (M): te begrijpen
al 4 in kaart gebracht (M): opgeschreven
al 4 kleur gegeven (M): begrijpelijk gemaakt; betekenis gegeven

Slide 3 - Diapositive

Opdr. 4

al 1 in het oog springend (M): de aandacht trekkend
al 1 houvast (M): steun; hulpmiddel
al 1 kronkelende (P): slingerende
al 2 vertellen (P): laten zien (de makers of opdrachtgevers ervan vertellen iets, niet de stenen)
al 2 leven (P): betekenis krijgen (geschiedenis kan niet leven)
al 2 om de hoek kijken (P en M): tevoorschijn komen; naar voren komen (concurrentie kan niet kijken; dat kunnen alleen levende wezens)
al 4 thuis te brengen (M): te begrijpen
al 4 in kaart gebracht (M): opgeschreven
al 4 kleur gegeven (M): begrijpelijk gemaakt; betekenis gegeven

Slide 4 - Diapositive

Aan de slag
Maken:; H1 woordenschat
Opdracht 3 + opdracht 6
Blz.26 

Slide 5 - Diapositive

Nakijken opdracht 3
Opdracht 3
1 a een dijk (b) van een conditie (o)
b een draak (b) van een film (o)
c een kalf (b) van een hond (o)
d een kast (b) van een huis (o)
e een kwal (b) van een vent (o)
f een reus (b) van een kerel (o)
g een schat (b) van een meid (o)
h een wolk (b) van een baby (o)
2 eigen antwoord

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 6
1 licht
2 hond
3 plank
4 trots
5 slapen
6 vechten
7 lat
8 pier
9 ezel
10 rood
11 stelen
12 dom
13 rond
14 nijdig
Het woord in de blauwe kolom is: contactpersoon.

Slide 7 - Diapositive

Quiz time!

Slide 8 - Diapositive

Is er sprake van een metafoor of personificatie?

Slide 9 - Diapositive

Iets wat de meeste mensen doen of vinden. Het vertelt ons hoe we ons moeten gedragen of wat we moeten doen.
A
Non-verbaal
B
Norm
C
Mening
D
Discussie

Slide 10 - Quiz

iets laten zien of uitleggen door het te doen of te tonen, bijvoorbeeld door een voorbeeld te geven, een actie uit te voeren of een proces te laten zien. Dit kan gebeuren tijdens een presentatie of een praktische les.
A
Activeren
B
Variëren
C
Reguleren
D
Demonstreren

Slide 11 - Quiz

Iets dat over landsgrenzen heen gaat of tussen verschillende landen plaatsvindt.
A
Binnenland
B
Regionaal
C
Internationaal

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste woord in op de open plek.

Slide 13 - Diapositive

De ...........markt is een geweldige plek om verse producten te kopen rechtstreeks van de boeren uit de buurt.
A
Rechtstreekse
B
Lokale
C
Relatief
D
Variaties

Slide 14 - Quiz

Tijdens de presentatie was zijn .............communicatie zo krachtig dat het publiek zijn boodschap kon begrijpen zonder dat hij een woord zei.
A
Non-verbale
B
Verbale

Slide 15 - Quiz

De herinneringen aan zijn verloren liefde bleven hem jarenlang ........., zelfs nadat hij verder was gegaan met zijn leven.
A
Kwellen
B
Vergeten
C
Lachen

Slide 16 - Quiz

Benoem het beeld of het object!

Slide 17 - Diapositive

Wat is het object?
Ze is een schat van een meid!
A
Ze
B
Ze is een schat
C
een schat
D
van een meid

Slide 18 - Quiz

Wat is het beeld?
Een kast van een huis.
A
Een kast
B
een huis
C
van een huis

Slide 19 - Quiz

Vul het ontbrekende woord van de vergelijking in

Slide 20 - Diapositive

Zo....... trots als een pauw
A
gelukkig
B
trots
C
vervelend
D
boos

Slide 21 - Quiz

Zo .....rood als een kreeft.
A
Rood
B
Geel
C
Oranje
D
Roze

Slide 22 - Quiz

Welk woord past bij de juiste omschrijving?

Slide 23 - Diapositive

Onze tuin snakt naar regen.
A
Metafoor
B
Personificatie

Slide 24 - Quiz

De camping bevond zich aan de voet van de berg.
A
Metafoor
B
Personificatie

Slide 25 - Quiz

Welk woord hoort bij de juiste omschrijving?

Slide 26 - Diapositive


Het woord .................. wordt gebruikt om te verwijzen naar iets of iemand die een goede reputatie heeft en hoog aangeschreven staat in een bepaald vakgebied, industrie of gemeenschap.
A
realiseren
B
feliciteren
C
gerenommeerde
D
traceren

Slide 27 - Quiz


...................... betekent het volledig verwoesten of vernietigen van iets, waardoor het in een staat van verval of onbruikbaarheid wordt gebracht.
A
Ruïneren
B
Uitputten
C
Exploitatie
D
Opperen

Slide 28 - Quiz


.................... verwijst naar iets dat winstgevend is of veel geld oplevert. Het wordt gebruikt om aan te geven dat een activiteit, investering of zakelijke kans financieel aantrekkelijk is en kan leiden tot aanzienlijke opbrengsten of winst
A
Verkassen
B
Raadplegen
C
Functioneren
D
Lucratief

Slide 29 - Quiz