Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Welkom bij de les Nederlands
Slide 1 - Diapositive
Doelen(Na deze les kun je):
Een overtuigende tekst schrijven, met een :
- inleiding
- kern
- slot
Slide 2 - Diapositive
Na deze les kun je ook:
Je mening onderbouwen met:
- argumenten
- voorbeelden
- uitleg
Slide 3 - Diapositive
Schrijfdossier 1 : Een overtuigende tekst schrijven
Wat is het nut hiervan?
Je leert iemand te overtuigen van jouw standpunt/mening. Zo kun je goed meedoen in discussies en debatten op bijvoorbeeld school, thuis en/of feestjes.
Men neemt je serieus!
Slide 4 - Diapositive
Overtuigende tekst
In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening.
Het doel is dat de lezer die mening overneemt.
De schrijver geeft argumentenom de lezer te overtuigen van zijn standpunt.
Slide 5 - Diapositive
Opbouw overtuigende tekst
Inleiding: de mening van de schrijver. Dit wordt ook wel het standpunt genoemd.
Kern: de argumenten. Dit zijn vaak de feiten.
Slot: de conclusie. Hier herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.
Slide 6 - Diapositive
Overtuigende teksten lezen
Op de volgende slides vind je twee voorbeelden van overtuigende teksten. Ze lijken erg op elkaar, maar toch zitten er wat verschillen in.
Lees ze door en vergelijk: structuur, signaalwoorden en spelfouten.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Wat staat er in de inleiding van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver
Slide 14 - Quiz
Wat staat er in de kern van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver
Slide 15 - Quiz
Wat staat er in het slot van een overtuigende tekst?
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver
Slide 16 - Quiz
Hoe wordt de mening van de schrijver ook wel genoemd?
A
het argument
B
het standpunt
Slide 17 - Quiz
Argumenten zijn er om je te overtuigen.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
In de conclusie herhaalt de schrijver zijn standpunt of mening.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quiz
Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 20 - Quiz
Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 21 - Quiz
Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 22 - Quiz
Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
activeren/overhalen
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 23 - Quiz
woordenschat H3.5
Kies het juiste antwoord
Slide 24 - Diapositive
etnisch
A
wat belangrijk is voor je
B
iets wat zo hoort
C
aanvaarden, goed vinden
D
m.b.t. het volk
Slide 25 - Quiz
het stigma
A
de regel waar mensen zich aan moeten houden
B
iets dat afbreuk doet aan iemands imago
C
vaststellen
D
al snel een oordeel hebben over iemand
Slide 26 - Quiz
generaliseren
A
op grond van 1 vb. andere gevallen ook zo beoordelen
B
de manier waarop iemand denkt en doet
C
afwijken van je omgeving
D
bewijzen wie je bent met officiële papieren
Slide 27 - Quiz
accepteren
A
regel waar mensen zich aan moeten houden
B
wat belangrijk is voor je
C
vaststellen
D
aanvaarden, goed vinden
Slide 28 - Quiz
de invloed
A
de manier waarop een groep mensen leeft
B
iets wat zo hoort, zonder dat het is vastgelegd
C
uitwerking op iets of iemand, effect
D
volkenkundig
Slide 29 - Quiz
de waarde
A
bewijzen met officiële papieren
B
het karakter
C
afbreuk aan imago
D
wat belangrijk is voor je
Slide 30 - Quiz
associëren
A
in gedachte dingen in verband brengen met iets anders