Toets je zelf 3.1 en 3.2 2KM Licht

• Nask / Techniek
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Test jezelf

Maak deze test zonder boek om erachter te komen wat je  allemaal al weet.

Geef aan op je doelen blad of je de vraag goed of fout had.

1. Welk voorwerp is geen directe lichtbron?

1. vuur
2. maan
3. zon
4. lamp

2. Noem 3 eigenschappen van lichtstralen.

3. Sleep de woorden naar de goed plek in de tekening.

indirecte lichtbron

directe lictbron

weerkaatste lichtstralen

lichtstralen

4. Sleep het goed woord naar de plaatjes.

verwarde weerkaatsing

indirecte lichtbron

spiegelende weerkaatsing

diffuse weerkaatsing

5. Teken op een blaadje deze invallende lichtstraal op een spiegel
na. Dit stukje mag met pen. Teken daarna met potlood en
geodriehoek de teruggekaatste lichtstraal. Denk aan de
hulplijnen! Maak er een foto van en lever deze in.

voorbeeld van antwoord van vorige vraag.

6. Hoe ontstaat schaduw?

7. Maak een screenshot en construeer (tekenen dus) de schaduw. Gebruik de randstralen.
Door op het plaatje te tikken wordt het plaatje groter.

antwoord van vorige vraag.

Liniaal gebruikt??

8. Je ziet een man in een soort waterbak. Alleen zit zijn hoofd niet boven zijn lichaam. Hoe heet dit verschijnsel?

9. In brillen, contactlenzen, microscopen zitten stukjes glas of kunststof. Die worden gebruikt om het licht precies op het goede plekje valt. Hoe noemen we deze stukjes glas of kunststof?

1. glazen
2. verrekijker
3. lenzen
4. schijfje

10. Maak een schermafbeelding van de afbeelding.
Teken daarin de lichtstralen vanuit punt L.
Geef aan waar het beeld staat (L').
Lever jouw tekening hieronder in.

L' met 2 lichtstralen geconstrueerd. Wel een liniaal gebruiken!!

11. Hoe heet het punt waar lichtstralen bij elkaar komen als ze door een vergrootglas bewegen?

1. focus
2. brandpunt
3. brandpuntafstand
4. firepoint

12. Marjo maakt een scherpe foto van haar vriend. Het licht valt door de lens van de camera op een beeldsensor. Welke eigenschap heeft het beeld op de beeldsensor?

1. Het is groter dan het voorwerp en staat rechtop
2. Het is groter dan het voorwerp en staat op de kop
3. Het is kleiner dan het voorwerp en staat rechtop
4. Het is kleiner dan het voorwerp en staat op de kop.

13. Sleep het goede tekstblokje naar de afbeeldingen.

Dit levert een scherp beeld op want het brandpunt valt op de sensor.

Dit levert een onscherp beeld want het beeldpunt valt niet op de sensor.

Dit levert een scherp beeld want het beeldpunt valt niet op de sensor.

Dit levert een onscherp beeld op want het beeldpunt valt op de sensor.

14. Op een scherm wordt van een voorwerp een beeld geprojecteerd. Het voorwerp is 1,30 meter groot. Het beeld wordt 26 cm. Bereken de vergrotingsfactor.

Einde