H5 LICHT - §2 van infrarood tot ultraviolet

H4 LICHT
Lichtbronnen en kleur, weerkaatsen van licht, beelden maken met lenzen en het oog
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H4 LICHT
Lichtbronnen en kleur, weerkaatsen van licht, beelden maken met lenzen en het oog

Slide 1 - Diapositive

WAT GAAN WE DOEN?
We herhalen kort de uitleg en maken samen een paar vragen.

Het spectrum
Kleuren zien
Ultraviolette straling
Bescherming tegen uv-straling
Infrarode straling

Slide 2 - Diapositive

LEERDOEL 1
  • Je kunt uitleggen hoe je de verschillende kleuren in zonlicht zichtbaar kunt maken.

Slide 3 - Diapositive

HET SPECTRUM
Een prisma splitst een bundel wit licht in de kleuren van de regenboog

Slide 4 - Diapositive

HET SPECTRUM
Wit licht bestaat uit 6 kleuren:
Rood
Oranje
Geel
Groen
Blauw
Violet

Slide 5 - Diapositive

straling van de zon
Naast de zichtbare kleuren zit er ook straling. 
Rood   infra-rode straling = warmte
Violet  ultra-violete straling 
                laat je huid verkleuren.

Slide 6 - Diapositive

Lichtstralen bewegen:
A
golvend
B
naar de lichtbron toe
C
Recht
D
Soms golvend, soms recht

Slide 8 - Quiz

Een lichtbron is
A
een héél dun streepje licht.
B
een voorwerp dat licht geeft
C
een driehoekig stuk glas
D
een stukje hol of bol geslepen glas

Slide 9 - Quiz

Welke lichtbron is een natuurlijke lichtbron?

A
een haardvuur
B
een kaarsvlam
C
een bliksemflits
D
een olielamp

Slide 10 - Quiz

Wat is geen lichtbron
A
Zon
B
Maan
C
sterren
D
Tv-scherm

Slide 11 - Quiz


Wat voor lichtbron is dit?
A
Directe lichtbron
B
Indirecte lichtbron

Slide 12 - Quiz

LEERDOEL 2
  • Je kunt uitleggen wat er precies kan gebeuren als licht op een voorwerp valt.

Slide 13 - Diapositive

ABSORBEREN, DOORLATEN EN TERUGKAATSEN

Slide 14 - Diapositive

ABSORBEREN
  • Het voorwerp kan het licht absorberen.
  • Het licht verdwijnt dan en wordt omgezet in warmte.
  • Hoe donkerder een voorwerp, hoe meer licht het absorbeert. Dat merk je als je een stuk zwart papier in de zon legt: het zwarte papier absorbeert veel licht en wordt daardoor snel heet.

Slide 15 - Diapositive

DOORLATEN
  • Het voorwerp kan het licht doorlaten.
  • Het licht beweegt dan door het voorwerp heen en komt aan de andere kant weer tevoorschijn.
  • Voorwerpen die van een doorzichtige stof zijn gemaakt, zoals brillenglazen en vensterruiten, laten het licht grotendeels door.

Slide 16 - Diapositive

WEERKAATSEN
  • Het voorwerp kan het licht weerkaatsen.
  • Het licht beweegt dan rect tot het voorwerp en wordt erna terug "gestuurd" weg van het voorwerp. 
  • Heel veel voorwerpen kunnen wij zien door weerkaatsen. Ze kaatsen licht van bv. een lamp terug in de richting van onze ogen. 

Slide 17 - Diapositive

LEERDOEL 3
Je kunt het verschil toelichten tussen spiegelende en diffuse terugkaatsing.

Slide 18 - Diapositive

TERUGKAATSING
Bij spiegelende terugkaatsing blijven de lichtstralen net zo geordend als in de oorspronkelijke lichtbundel. 

Slide 19 - Diapositive

TERUGKAATSING
Bij diffuse terugkaatsing bewegen ze ongeordend alle kanten op.

Slide 20 - Diapositive

Spiegelbeeld

Slide 22 - Diapositive

Diffuse terugkaatsing is ........
A
Alles in één richting teruggekaatst
B
Alles teruggekaatst
C
Deels teruggekaatst
D
teruggekaatst in alle richtingen.

Slide 23 - Quiz

Bij A is er ...... terugkaatsing
Bij B is er .....
terugkaatsing
A
A = diffuse B = diffuse
B
A = spiegelende B = spiegelende
C
A = diffuse B = spiegelende
D
A = spiegelende B = diffuse

Slide 24 - Quiz

Wat geldt er bij spiegelende terugkaatsing?
A
de hoek van inval is even groot als de hoek van terugkaatsing
B
de hoek van inval is groter dan de hoek van terugkaatsing
C
de hoek van in val is kleiner dan de hoek van terugkaatsing

Slide 25 - Quiz

Hoe noem je deze soort terugkaatsing
A
Spiegelende terugkaatsing
B
Diffuse terugkaatsing
C
Hoek van inval = hoek van uitval
D
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing

Slide 26 - Quiz

LEERDOEL 4
 Je kunt de schaduw tekenen van een voorwerp dat door een lamp wordt verlicht.

Slide 27 - Diapositive

SCHADUW
  • Teken de randstralen. 
  • Arceer het gebied tussen deze randstralen. Dit is de schaduw van het voorwerp.

Slide 28 - Diapositive

Wat is schaduw?
A
een gebied waar veel licht is
B
een gebied waar de zon niet schijnt
C
een gebied die ontstaat doordat het licht wordt geblokkeerd
D
een ruimte waar geen licht komt.

Slide 30 - Quiz

Van wie is de schaduw het langst?
A
Man
B
Vrouw
C
Even lang

Slide 31 - Quiz

Je schijnt met een zaklamp op een witte muur. Voor de muur hangt een kunststof blokje.

Op welke plek(ken) zie je een schaduw?
A
P
B
Q
C
R

Slide 32 - Quiz

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz

LENZEN
Lenzen komen in veel voorwerpen voor.

Je moet twee soorten lenzen kennen:
  • bolle lens
  • holle lens

Slide 34 - Diapositive

BOLLE LENS
 positieve lens
+ lens
* in het midden dikker dan aan de rand.
* breekt de lichtstralen bij elkaar.
* waar de lichtstralen bij elkaar komen heet het brandpunt.

Slide 35 - Diapositive

HOLLE LENS
negatieve lens 
- lens
* in het midden dunner dan aan de rand.
* breekt de lichtstralen uit elkaar.

Slide 36 - Diapositive

evenwijdige lichtbundel.
  • De afstand tussen de lichtstralen in zo’n lichtbundel blijft gelijk.
  • Ze lopen dus recht uit de bron.

Denk bijvoorbeeld aan lasers.

Slide 37 - Diapositive

divergente lichtbudel
  • Divergeren betekent uit elkaar gaan.
  • De lichtstralen lopen steeds verder uiteen van de bron.
Denk bijvoorbeeld aan schijnwerpers

Slide 38 - Diapositive

convergente lichtbundel
  • Convergeren betekent naar elkaar toe bewegen.
  • De lichtstralen bewegen vanuit de bron steeds meer naar elkaar toe naar 1 punt. 
Denk bijvoorbeeld aan een vergrootglas.

Slide 39 - Diapositive

evenwijdige lichtbundel
divergente lichtbundel
convergente lichtbundel

Slide 40 - Question de remorquage