Woordenschat - Voorvoegsels

Toets maandag
Lezen hebben we herhaald: signaalwoorden
Vandaag: voorvoegsels
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Toets maandag
Lezen hebben we herhaald: signaalwoorden
Vandaag: voorvoegsels

Slide 1 - Diapositive

Voorvoegsels

Slide 2 - Diapositive

Voorvoegsel

Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen
Je leert over voorvoegsels

Slide 4 - Diapositive

betaalbaar

Wat is de betekenis?
On
A
goedkoop
B
geld
C
niet mogelijk
D
heel erg duur

Slide 5 - Quiz

gelijk

Wat is de betekenis?
On
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 6 - Quiz

voorvoegsels
non
on
ex
inter
mis
wan 
her

Slide 7 - Diapositive

Onbekend woord in de tekst
Je komt een onbekend woord tegen in de tekst.

Misschien ken je een deel van het woord al
woorden met een voorvoegsel

Slide 8 - Diapositive

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 9 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 10 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 12 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 13 - Quiz

Wat betekent wansmaak?

Slide 14 - Question ouverte

Wat betekent non-stop?

Slide 15 - Question ouverte

Wat betekent interlandwedstrijd?

Slide 16 - Question ouverte

Welk woord kun je gebruiken als je wilt zeggen: 'opnieuw bouwen.'
Gebruik 1 woord!

Slide 17 - Question ouverte

Welk woord kun je gebruiken als je wilt zeggen: 'niet verstandig'?
gebruik 1 woord.

Slide 18 - Question ouverte

Welk woord kun je gebruiken als je wilt zeggen: 'fout gaan'?

Slide 19 - Question ouverte

Welk woord kun je gebruiken als je wilt zeggen: 'niet leesbaar.?

Slide 20 - Question ouverte

Dit was herhaling van het onderdeel woordenschat hoofdstuk 3 voor de toets van maandag.

Slide 21 - Diapositive

Aan de slag
Maken opdrachten H3 woordenschat

Slide 22 - Diapositive