Herhaling PW

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Herhaling TW stof

1) Het meewerkend voorwerp + basis ontleden
2) Lastige werkwoordsvormen/werkwoordspelling

3) Bijwoordelijke bepaling

4) Trappen van vergelijking

5) Verkleinwoorden

6) Vaste voorzetsels

7) Meervoud

1) Het meewerkend voorwerp

Stap 1: noteer PV, OW, WG en LV

Stap 2: stel de vraag Aan wie + WG + OW + LV?

Dus: Geef jij oma een bos bloemen voor haar verjaardag? 

PV = geef                           LV= een bos bloemen
WG = geef                         MV= Aan wie? --> Oma 

OW = jij

Wat is de PV van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Wat is het WG van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Wat is het OW van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Wat is het LV van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

Wat is het MV van de volgende zin?
'Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.'

3) Lastige werkwoordsvormen
(-d, -t of -dt?)

Stap 1: Is het werkwoord de PV of het VD

Stap 2: PV? Dan gebruik je het trucje met lopen (stam of stam +t)

Stap 3: VD? Dan maak je gebruik van 't ex kofschip.

Jelle is net .... [herstellen] van een longontsteking.

1. hersteld
2. herstelt
3. hersteldt

Haar moeder heeft ons altijd hartelijk […] (verwelkomen).

1. verwelkomt
2. verwelkomdt
3. verwelkomd

Hij .... [verwelkomen] haar hartelijk.

1. verwelkomt
2. verwelkomdt
3. verwelkomd

E-mails ... [beantwoorden] ik meestal meteen.

1. beantwoord
2. beantwoort
3. beantwoordt

Kylian heeft de brief in het Engels ... [vertalen]

1. vertaalt
2. vertaald
3. vertaaldt

De bijwoordelijke bepaling

Geeft antwoord op vragen als:
                Waar? Met wie? Waarheen? Waarom? Waarvandaan? 
             Wanneer? Hoe? Van wie? 

Bijvoorbeeld:
     - Dit waveboard heb ik met mijn buurjongen gekocht.
             - Op de Utrechtse kermis bezochten we een waarzegster.

Wat is de BWB in de volgende zin?
(+ op welke vraag geeft het antwoord?)
'De meeste druiven komen uit Frankrijk.'

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in de volgende zin?

'Vanwege de warmte gaat de voetbaltraining morgen alweer niet door.'

De trappen van vergelijking

Hamburgers nergens zo lekker ___ bij ons!

1. dan
2. als

Romy wil later dezelfde opleiding doen ____

1. als hem
2. dan hem
3. als hij
4. dan hij

Verkleinwoorden

Noteer het verkleinwoord van 'pudding'

Noteer het verkleinwoord van
'sms'

Noteer het verkleinwoord van
'kip'

Noteer het verkleinwoord van
'pinda'

Vaste voorzetsels bij werkwoorden

Sommige werkwoorden hebben vaste voorzetsels. Je kunt het werkwoord dan (bijna) alleen maar gebruiken in combinatie met het vaste voorzetsel.

Voorbeeld: Houden van 

Wel of geen vast voorzetsel?
'Hij schoot de bal over het doel.'

1. Wel
2. Niet

Wel of niet een vast voorzetsel?
De leerling verwachtte niet dat de leraar zou twijfelen aan zijn verhaal

1. Wel
2. Niet

Wel of niet een vast voorzetsel?
Gisteren keek ik naar een mooie film.

1. Wel
2. Niet

Meervoud maken

- Meestal -en of -s

-  's bij woorden op a o u i en Y

- -ën bij woorden op ee en ie(klemtoon op ie)

- -n + trema op e bij woorden op ie zonder klemtoon op ie

Meervoud/ Meervouden van:
groente

meervoud melodie
meervoud olie

Meervoud
Wat is het meervoud van pizza?

Wat is het meervoud (of wat zijn de meervouden) van:

motor