Oefentoets thema 6 Zintuigen klas 3 kader

Thema Zintuigen
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema Zintuigen

Slide 1 - Diapositive

Wat is een Adequate Prikkel?
A
zintuigcel gevoelig voor alle prikkels om je heen
B
zintuigcel is gevoelloos voor prikkels
C
zintuigcel gevoelig voor één bepaalde prikkel
D
zintuigcel verwerkt zeer sterke prikkels

Slide 2 - Quiz

Wat heeft GEWENNING met het Zintuigenstelsel te maken?
A
Zintuigen worden gevoelloos voor een prikkel
B
Zintuigen ontvangen lange tijd zelfde prikkels
C
Zintuigen ontvangen lange tijd geen prikkels
D
Zintuigen ontvangen verkeerde prikkels

Slide 3 - Quiz

Wat is een adequate prikkel
A
De prikkel waar een zintuig gevoelig voor is
B
De kleinste prikkel die een zintuig kan waarnemen
C
Een prikkel waar het zintuig ongevoelig voor is
D
Een signaal dat via de zenuwen naar de hersenen gaat

Slide 4 - Quiz

Welke zintuigcel is het gevoeligst voor een bepaalde prikkel?
A
Een Zintuig met een LAGE drempelwaarde
B
Een Zintuig met een HOGE drempelwaarde

Slide 5 - Quiz

Met welke delen van het lichaam neem je pijn waar?
A
Drukzintuigen
B
Gevoelzintuigen
C
Pijnpunten
D
Tastzintuigen

Slide 6 - Quiz

Wat is het verschil tussen een prikkel en een impuls? (kies 2 antwoorden)
A
Een prikkel is informatie uit de omgeving
B
Een impuls is informatie uit de omgeving
C
Een prikkel is een elektrisch stroompje
D
Een impuls is een elektrisch stroompje

Slide 7 - Quiz

Waar liggen de meeste zintuigen?
A
in je huid
B
in je neus
C
in je oog
D
in je tong

Slide 8 - Quiz

Ruiken en proeven

Slide 9 - Diapositive

Waar bevinden zich de reukzintuigcellen?
A
bij Q
B
bij R
C
bij P
D
bij S

Slide 10 - Quiz

Als je verkouden bent kunt je minder goed proeven.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Welke smaken kun je proeven met de smaakzintuigcellen?
A
zoet en vet
B
zoet, zout, bitter, zuur
C
zoet, zout, bitter, zuur en umami
D
umami, vet, zout, zuur, zoet en bitter

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Waar liggen je zintuigen in de huid?
A
Hoornlaag
B
Kiemlaag
C
Lederhuid
D
Onderhuids bindweefsel

Slide 15 - Quiz

In welk deel van de huid liggen de meeste zintuigen?
A
opperhuid
B
kiemlaag
C
lederhuid
D
vetlaag

Slide 16 - Quiz

Wat is het verschil tussen een tastzintuig en een drukzintuig?

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

Welke stelling is juist?
A
Traanvocht wordt geproduceerd door deel 1.
B
Traanvocht wordt verspreid over het oog door deel 2.
C
Traanvocht beschermt deel 3 tegen uitdroging.
D
Traanvocht wordt afgevoerd door deel 8.

Slide 19 - Quiz

Welk genummerde
deel laat licht door?
A
deel 4
B
deel 5
C
deel 6
D
deel 5 en deel 6

Slide 20 - Quiz

Welk onderdeel beschermt de binnenkant van het oog?
A
Netvlies
B
Oogkas
C
Iris
D
Harde oogvlies

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Accommoderen

Slide 24 - Diapositive

Kegeltjes zijn zintuigcellen van het oog en hiermee zie je:
A
zwart-wit
B
zowel kleur als zwart-wit
C
kleur
D
niks want je kijkt met de staafjes

Slide 25 - Quiz

In het oog vinden we staafjes en kegeltjes, in welk vlies bevinden deze zich?

Slide 26 - Question ouverte

De lens van je oog kan accommoderen, leg uit wat we hiermee bedoelen

Slide 27 - Question ouverte

Je zit buiten in de zon en leest in een tijdschrift.

Je pupil is dan ...
Je lens is dan...
A
Klein en bol
B
Groot en bol
C
Klein en plat
D
Groot en plat

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Je kunt bij de onderdelen van het oor de juiste functie zoeken
Oorsmeerkliertjes
Gehoorzenuw
Trommelvlies
Slakkenhuis
Zet geluidstrillingen om in impulsen (= elektrisch signaal)

Vervoert impulsen naar de hersenen

Geeft geluidstrillingen door aan gehoorbeentjes

Houden het trommelvlies soepel

Slide 30 - Question de remorquage


In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorzenuw
D
slakkenhuis

Slide 31 - Quiz

Wat is de functie van oorsmeer?
A
beschermt de gehoorgang
B
houdt het trommelvlies soepel
C
houdt harde geluiden tegen
D
heeft geen functie

Slide 32 - Quiz

Geluiden vanaf .....decibel kunnen gehoorschade veroorzaken
A
60 dB
B
80 dB
C
100 dB
D
120 dB

Slide 33 - Quiz

Wat zorgt ervoor dat de luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies gelijk blijft?
A
gehoorgang
B
trommelholte
C
buis van Eustachius
D
evenwichtsorgaan

Slide 34 - Quiz