1e4 eten en drinken boodschappen

• NT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Deze les

Jeugdjournaal+ vragen

Schrijven in Nederland

1. Hoor je de woorden?

Droomhuis

Hoe kleiner, hoe beter

Woonkeuken

Eetkamer

Slaapkamer

Kleren

Raam

Spullen

Hebben:

Ik .......... een zus

jij ...................een tante

u...............een grote familie

hij ..............2 broers

zij............... een leuk gezin

Ik heb geen zus

1. Goed
2. fout

Hij heb 3 ooms

1. goed
2. fout

We ......... een leuke familie.

1. heb
2. heeft
3. hebben
4. hebt

De vader van mijn oom is mijn opa.

1. waar
2. niet waar

de broer van mijn moeder is mijn tante

1. Waar
2. Niet waar

De dochter van mijn moeder is mijn zus

1. Waar
2. niet waar

Mijn vader en min moeder zijn mijn:

1. gezin
2. grootouders
3. ouders
4. ooms

Luisteren en aantekeningen maken

• Noortje Bos
• geboren: Doetinchem 04-02-1982
• lievelingsdier: ringstaartmaki
• 2 kinderen 4/6 jaar
• houdt niet van: tenen

Dictoglos: 

juf vertelt een kort verhaal

1. Luisteren 
2. Luisteren + Aantekeningen maken

------------------------------------------------

3. Samen de tekst schrijven 

-------

Let op: 

onderwerp en persoonsvorm

Let op: onderwerp en persoonsvorm

Wie/ wat? =o.

Ik loop naar huis.

Wat doet het onderwerp? = p.v.

Ik loop naar huis

1. Bespreek in je groepje de  woorden. Ken je ze?

Veel, meer, meest

oud, ouder, oudst

weinig, minder minst

20 jaar geleden

steeds meer

steeds ouder

oud, ouder, oudst

steeds meer.......

steeds ouder

gezond, gezonder

Hij....... een broodje

1. eet
2. eten
3. eett
4. at

Ik ....... naar de winkel

1. fiets
2. fietst
3. fietsen
4. fiet

De mannen ...........boos

1. word
2. wordt
3. worden
4. wor

Hij ........naar het restaurant

1. gaan
2. ga
3. gat
4. gaat

Schrijven in Nederland

Wat heb je al gedaan?

Herhaal: In de winkel: 

Wie zegt wat?

Klant en verkoper

de man is aardig en hij redt de oma

1. ja, hij helpt haar
2. nee, hij doet niks

 Eten en drinken: 

boodschappen doen

video

Aardig zijn - vertel wat je ziet

de man

de lift

de vrouw

het meisje

de ballon

de boodschappen

de auto

de winkelwagen

de stoep

rennen

oversteken

het zebrapad

de oma

de bril

de bus

het stoplicht

remmen

de wang

knijpen

het strand

vrolijk

blind

De man is aardig:

1. Ja, hij houdt de lift open
2. Nee, hij doet niks

De man is aardig:

1. Ja, hij pakt de ballon voor het kind
2. Nee, hij loopt door en doet niks

De man is aardig:

1. Ja, hij pakt het winkelwagentje
2. Nee, hij doet niks en loopt door

Vasten

gewoon even wachten

1. sterk
2. gebruld
3. werk
4. geduld

Bijkletsen over de vakantie

1. Heb je veel geslapen?
2. Heb je een film gezien? Welke?
3. Ben je ergens naartoe gegaan? Waar?
4. Heb je Nederlands gepraat? met wie?
5. Heb je een spel gespeeld? Wat?
6. Heb je gesport? Welke sport?
7. Heb je eten gekookt? Wat?
8. Heb je huiswerk gemaakt?
9. Heb je koningsdag gevierd? Hoe?