Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
LEZEN BLOK 1
Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp en alinea's!
Slide 1 - Diapositive
Regels
1) Ik heb mijn spullen in orde voor de les. 2) Ik reageer niet op anderen. 3) Ik steek mijn vinger op en wacht op mijn beurt. 4) Ik luister naar de docent en praat niet door de les heen. 5) Ik ga niet in discussie met de docent.
Slide 2 - Diapositive
Aan het eind van dit blok....
Weet je wat verkennend, begrijpend en verwerkend lezen is
Weet je wat een tekstsoort is
Weet je welk tekstdoel een tekst heeft
Kun je het onderwerp van een tekst benoemen
Weet je wat alinea's en tussenkopjes zijn
Slide 3 - Diapositive
Leesplan gebruiken
Je verkent eerst de tekst en de inhoud, pas dan ga je de tekst lezen.
Tijdens het lezen let je goed op of je alles begrijpt wat je leest.
Na het lezen verwerk je de tekst.
Slide 4 - Diapositive
Stap 1: verkennend lezen doe je zo:
Voor het lezen - ga je de tekst verkennen
Lees de titel,
Lees tussenkopjes en opvallend gedrukte woorden.
Bekijk de afbeeldingen (foto's).
Lees de eerste zinnen (inleiding). In een krant of tijdschrift meestal vetgedrukt.
Bekijk wat de bronis.
Slide 5 - Diapositive
Stap 2: begrijpend lezen
Tijdens het lezen - de tekst begrijpen
Lees de tekst aandachtig.
Los op was je niet begrijpt. - Moeilijk woord? (Stappenplan Moeilijke woorden) - Moeilijke zin? (Lees de zin opnieuw)
Slide 6 - Diapositive
Stap 3: verwerken
Na het lezen: de tekst verwerken
Bedenk voor jezelf wat er in de tekst stond.
Bedenk wat je van de tekst vond.
Slide 7 - Diapositive
Onderwerp van een tekst
Het onderwerp van een tekst, is waar een tekst over gaat. Wanneer je een tekst verkennend leest wordt vaak duidelijk waar de tekst over gaat.
Slide 8 - Diapositive
Tekstsoorten en tekstdoelen
Tekstsoort
Tekstdoel
informerende tekst
informeren: de lezer iets nieuws vertellen
amuserende tekst
amuseren: de lezer vermaken of plezier geven
aansporende tekst
overhalen: de lezer overhalen iets te doen
uitleggende tekst
uitleg geven : de lezer iets uitleggen/leren
overtuigende tekst
overtuigen: een mening geven en uitleggen waarom die mening waar is
Slide 9 - Diapositive
Wat is het tekstdoel van de Albert Heijn-folder in de brievenbus?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Aansporen iets te kopen
Slide 10 - Quiz
Wat is het tekstdoel van een Harry Potter boek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 11 - Quiz
Wat is het tekstdoel van een ingezonden brief in de krant?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 12 - Quiz
Wat is het tekstdoel van je biologieboek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 13 - Quiz
Wat is het tekstdoel van een stripboek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 14 - Quiz
Wat is het tekstdoel van een krantenartikel dat je waarschuwt om veilig met vuurwerk om te gaan?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 15 - Quiz
Wat is het tekstdoel van een recept over het maken van gehaktballen?
A
Uitleggen
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 16 - Quiz
Wat is het tekstdoel van de trouwkaart die je van je nicht krijgt?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 17 - Quiz
Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel 'overhalen'?
A
amuserende tekst
B
informerende tekst
C
aansporende tekst
Slide 18 - Quiz
Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel 'informeren'?
A
aansporende tekst
B
informerende tekst
C
amuserende tekst
Slide 19 - Quiz
Welke tekstvorm hoort bij een informerende tekst?
A
een nieuwsbericht
B
een stripverhaal
Slide 20 - Quiz
Welke tekstvorm hoort bij een aansporende tekst?
A
een reclametekst
B
een gedicht
Slide 21 - Quiz
Welke tekstvorm hoort bij een amuserende tekst?
A
een krantenartikel
B
een verhaal
C
een column
Slide 22 - Quiz
Met de TIJDPROEF zet je een zin die in de tegenwoordige tijd staat in de verleden tijd.
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quiz
De PV is altijd een werkwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quiz
Met HET LEESPLAN bedoelen we de volgende drie stappen: 'verkennen, begrijpen, verwerken'
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quiz
Met 'ingrediënten' bedoelen we: wat ergens in zit.
A
onjuist
B
juist
Slide 26 - Quiz
Verder met de opdrachten
Wat: KaderBLOK 1 LEZEN opdracht 1.13 tot en met 1.15
Wat: TLBLOK 1 LEZEN opdracht 1.13 en 1.14
Hoe: zelfstandig in stilte
Hoelang: 25 minuten
Belangrijk:
Lees de theoriestukjes goed door!
Als je een vraag hebt, steek je vinger op!
timer
25:00
Slide 27 - Diapositive
Wat heb je vandaag geleerd?
Zet je tafel recht en schuif je stoel aan. Tot morgen!
Slide 28 - Diapositive
Zoekend lezen en grondig lezen
Zoekend lezen:
Je zoekt in een tekst het antwoord op een vraag.
Je leest dan niet de hele tekst, maar kijkt de tekst snel door.
Je let op de tussenkopjes
Grondig lezen:
Als je een tekst helemaal wil begrijpen dan ga je deze grondig lezen.
Je leest de tekst helemaal goed door, omdat je meer wil weten over het onderwerp.
Moeilijke zinnen lees je extra aandachtig.
Slide 29 - Diapositive
Alinea's en tussenkoppen
Alinea's
- Stukjes tekst waar iets anders wordt verteld over het onderwerp.
- Een alinea die over een bepaald deel van het onderwerp gaat, noem je het deelonderwerp.
- Begint op een nieuwe regel
- tussen alinea's staat vaak een lege regel (witregel)
Tussenkopjes
- Staan boven een alinea of een groepje alinea's
- Geeft aan waar de alinea of groepjes alinea's over gaan.
Slide 30 - Diapositive
Inleiding, middenstuk, slot
Inleiding
- Meestal één alinea
- De schrijver vertelt waar de tekst (het onderwerp) over gaat.
Middenstuk
- Meestal meerdere alinea's. De alinea vertelt over het deelontwerp
- De schrijver vertelt meer over het onderwerp
Slot
- Meestal één alinea
- De schrijver maakt een duidelijke einde aan de tekst (het onderwerp)