Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

pers + bez vnw
blz. 134
timer
10:00
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

pers + bez vnw
blz. 134
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Wat heb je voorbereid

Je hebt de tekst op bladzijde x gelezen

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les
Aan het eind van deze les:
- Ken je de kenmerken en functies van voorzetsels en bijwoorden.
- Kan je bepalen welke woorden voorzetsels en bijwoorden zijn.
- Kan je uitleggen waarom een woord een voorzetsel of bijwoord is.
- Kan je zelf nieuwe zinnen bedenken met voorzetsels en bijwoorden.

- Je weet goed wat het verschil is tussen een bijwoord en een voorzetsel.

Slide 3 - Diapositive

Lesindeling
- Lezen.
- Nakijken vz + bw.
- Wat weten jullie al over persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord?
- Uitleg.
- Werktijd.

Slide 4 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
=
vuist
bezittelijk voornaamwoord
=
hand

Slide 5 - Diapositive

Dit is mijn boek

Slide 6 - Diapositive

Dit is mijn boek

Slide 7 - Diapositive

Haar vriend is vertrokken.

Slide 8 - Diapositive

Haar vriend is vertrokken.

Slide 9 - Diapositive

Hij is vertrokken.

Slide 10 - Diapositive

Hij is vertrokken.

Slide 11 - Diapositive

We komen te laat.

Slide 12 - Diapositive

We komen te laat.

Slide 13 - Diapositive

De arts verwijst hem door.

Slide 14 - Diapositive

De arts verwijst hem door.

Slide 15 - Diapositive

Is dat uw auto?

Slide 16 - Diapositive

Is dat uw auto?

Slide 17 - Diapositive

Zullen we jouw fiets nemen?

Slide 18 - Diapositive

Zullen we jouw fiets nemen?

Slide 19 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
(pers. vnw)

- Verwijzen naar personen, dieren of dingen. 
- Je kan op de plek van het pers. vnw dat waar het naar verwijst 'terugzetten'.

Geef dat aan HAAR.
Geef dan aan SOPHIE.
bezittelijk voornaamwoord
(bez. vnw)

- Geeft aan wie de bezitter van iets. iemand is.
- Vaak in combinatie met een zn.
- Soms zelfstandig.

Dat is mijn fiets.
Dat is de mijne.

Slide 20 - Diapositive

Werktijd
blz. 134-136:
Werk aan opdr. 1, 3, 4, 5.

Slide 21 - Diapositive

Bespreken

Slide 22 - Diapositive

Exit ticket

Slide 23 - Diapositive

Heb je het lesdoel van vandaag behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage

Welke twee dingen heb je
geleerd in deze les?

Slide 25 - Question ouverte

Op deze vraag heb ik nog
antwoord nodig.

Slide 26 - Question ouverte