Comperatief (TC A2 thema 1.15)

1.15 klein, kleiner - groot, groter
Als je mensen of dingen wilt vergelijken, zet je meestal -er achter het woord:
klein - kleiner
groot - groter
dik - dikker
mooi - mooier 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1.15 klein, kleiner - groot, groter
Als je mensen of dingen wilt vergelijken, zet je meestal -er achter het woord:
klein - kleiner
groot - groter
dik - dikker
mooi - mooier 

Slide 1 - Diapositive

Wat doe je met woorden die op een r eindigen?

Deze woorden krijgen -der achter het woord:
lekker - lekkerder
duur - duurder
zwaar - zwaarder

Slide 2 - Diapositive

Let op!
Er zijn ook onregelmatige woorden:
graag - liever
goed - beter
veel - meer
weinig - minder
Deze woorden moet je dus uit je hoofd leren!

Slide 3 - Diapositive

Wanneer je twee mensen of dingen met elkaar wilt vergelijken, gebruik je het woord dan.


Omar is ouder dan  mijn broer.
Mijn auto is goedkoper dan  jouw auto. 

Slide 4 - Diapositive

Welk woord is weg?
De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ________.

Slide 5 - Question ouverte

Welk woord is weg?
De tafel is zwaar, maar de kast is ______.

Slide 6 - Question ouverte

Welk woord is weg?
James is ______ (groot) dan Blazej.

Slide 7 - Question ouverte

Welk woord is weg?
Taha praat graag, maar speelt _____ cricket.

Slide 8 - Question ouverte

Zelf zinnen maken
Gebruik een vergelijking en het woordje dan.
Bijvoorbeeld: mijn pen - jouw pen
Mijn pen is groter dan jouw pen. 

Slide 9 - Diapositive

mijn telefoon - jouw telefoon

Slide 10 - Question ouverte

mijn land - jouw land

Slide 11 - Question ouverte

mannen - vrouwen

Slide 12 - Question ouverte

koekjes - fruit

Slide 13 - Question ouverte

Ben je klaar voor de toets?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Heb je nog een vraag over thema 1?

Slide 15 - Question ouverte