Woordenschat H 1, 2, 3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

TOETS WOORDENSCHAT

op

maandag 4 december 2017

maandag

H1   WOORDENSCHAT   (blz. 21)

vergelijking / metafoor / personificatie

metafoor in werkwoord

 beeldspraak

In hoofdstuk 1 werd beeldspraak behandeld. 

Beeldspraak is taalgebruik wat niet letterlijk bedoeld is.

Alle spreekwoorden zijn dus metaforen!

Vandaag herhaal je de theorie, zodat je weer goed weet waar beeldspraak over gaat.

opdracht 1 - hoe en wat

In de theorie op blz. 21 zie je een aantal belangrijke begrippen dikgedrukt: vergelijking, metafoor (in werkwoord), personificatie

Werk in tweetallen.

Maak  een poster op A4 formaat waarop je deze begrippen duidelijk maakt.

Opdracht 2 - check

Op de volgende dia's staan 8 quizvragen met een vorm van beeldspraak. Zoek de beeldspraak op en geef aan of het om een vergelijking, een metafoor (in werkwoord) of een personificatie gaat. 

1. De auto's in de file bij Hedel kropen met nog maar een paar kilometer
per uur voort.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personficiatie
4. metafoor in werkwoord

2. Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

3. De kamers in de jeugdherberg leken wel een soort isoleercel.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

4. Wat een zwijnenstal is het hier, zeg!

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

5. De auto kwam hoestend en proestend op gang.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

Eindelijk bereikte de wielrenner de voet van de Mont Ventoux

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

7. Achter de wuivende duinlijn stoeien de wind en de wilde zee.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

8. De vijand kwam als een dief in de nacht.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie
4. metafoor in werkwoord

dinsdag

H2   WOORDENSCHAT   (blz. 64)

metoniemen

opdracht 1  - toepassen

Werk in tweetallen

Onder aan blz. 64 staan acht soorten metoniemen.

Bedenk bij elk metoniem drie voorbeeldzinnen (die niet in je lesboek staan).

Schrijf deze in je schrift.

Vul jullie beste zin in bij:

deel i.p.v. geheel

plaats/ruimte i.p.v. degenen die zich daar bevinden

eigenschap / kenmerk van iemand i.p.v. die persoon

voorwerp i.p.v. de inhoud

aardrijkskundige naam i.p.v.
product uit die plaats/streek

materiaal i.p.v. voorwerp wat
daarvan gemaakt is

producent / maker i.p.v.
het product

geheel i.p.v. deel

woensdag

H3 WOORDENSCHAT (blz. 109)

hyperbool / understatement / eufemisme

Kies bij de volgende vraag steeds:

juist    of    onjuist

De honden uit de buurt doen hun behoeft bij mij voor de deur.
= eufemisme

1. juist
2. onjuist

Ik schaam me dood voor die grapjes van mijn vader.
= hyperbool

1. juist
2. onjuist

Je mag hier op school ook helemaal nooit iets, niet eens roken.
= understatement

1. juist
2. onjuist

De vrouw van president Trump heeft een paar kerstbomen in het Witte Huis geplaatst, 53 om precies te zijn.
= eufemisme

1. juist
2. onjuist

Vannacht hadden we ongewenst bezoek, er is ingebroken via het wc-raam
= hyperbool

1. juist
2. onjuist

In 1953 had Zeeland wat wateroverlast.

= understatement

1. juist
2. onjuist

 !!! VEEL SUCCES !!!

BIJ DE VOORBEREIDING VAN DE TOETS